Back to site

110 To Theo van Gogh. Etten, Sunday, 8 April 1877.

metadata
No. 110 (Brieven 1990 111, Complete Letters 91+91a)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Etten, Sunday, 8 April 1877

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b109 V/1962

Date
Letter headed: ‘Etten 8 April 1877’.

Additional
Mr van Gogh wrote a short note to Theo on the back of the letter (p. [1r:4]); see Documentation, 8 April 1877.

Ongoing topics
Theo’s sales trip (107)
The friendship between the Aertsen and Van Gogh families (108)

original text
 1r:1
Etten 8 April 1877

Beste Theo,
Wil zorgen Gij weer spoedig1 een brief ontvangt, zooals Gij ziet schrijf ik U weder uit Etten.─
Gisteren morgen ontving ik een brief van Pa waarin Pa schreef dat Aertsen stervende was en hoe Pa er nog eens geweest was daar hij verlangde om Pa nog eens te zien en te spreken.─2 Toen ik dat hoorde werd mijn hart zoo naar Zundert getrokken dat ik behoefte had er ook eens heen te gaan. Maar hierover later ─ daar juist las ik Uwen laatsten brief en zag daaruit Uwe reis volbragt is en Gij weer te s’Hage zijt, schrijf mij maar weer eens spoedig ook en laat ons maar digt bij elkaar blijven.─
Heden een briefkaart van Anna zij goed is aangekomen,3 moge het haar goedgaan, is het U ook niet opgevallen er in Haar iets gekomen is dat doet denken aan de vrouwen die Jezus liefhadden waar den Bijbel van spreekt.─4 En aan haar denkende komen mij ook telkens de woorden van Beranger in gedachten:

Dans les palais et sous le chaume,
Dit la vierge, j’ai de mes mains
Préparé le miel et le baume
Pour les souffrances des humains.─5

Wat is zij lief geweest ook in dat huisgezin te Welwijn en lief en leed met hen gedeeld, en niets achter gehouden van wat in haar was om hun tot hulp en troost te zijn, ook in de dagen toen dat kind daar ziek was en stierf;6 ik heb zoo gezien hoe allen daar van haar hielden.─ Van ’t begin af aan heeft zij zich zoo aangegrepen en is  1v:2 s’winters vroeg opgestaan om met eigen handen het vuur aan te maken, al waren die eerste dagen niet gemakkelijk en schreef zij hoe zij dacht aan: Zonder U, o Eeuwig Wezen,7 ach! wat was de mensch op aard, Wien heb ik nevens U in den Hemel, nevens U lust mij ook niets meer op de aarde.─8 En hoe zij toen zoo verlangde naar het Avondmaal en daar heen ging en er door versterkt werd.─ En wat houden Pa en Moe van haar, en dat doen wij allen ook wel, ja laat ons maar digt bij elkaar blijven.
Zaturdag avond vertrok ik met den laatsten trein uit Dordrecht naar den Oudenbosch en wandelde van daar naar Zundert.9 Daar in de hei was het zoo mooi, al was het donker kon men toch onderscheiden hoe die heivlakte en mastboschen en moerassen zich heinde en ver uitstrekten, het deed mij denken aan die plaat van Bodmer die op Pa’s studeerkamer hangt.10 De lucht was graauw maar de avondster scheen tusschen de wolken door en nu en dan zag men ook andere sterren.─ Het was nog zeer vroeg toen ik te Zundert op het kerkhof kwam waar het zoo stil was, ik ging nog eens zien naar al de oude plekken11 en paadjes en wachtte het opgaan van de zon af. Gij kent het verhaal van de Opstanding,12 alles herinnerde mij daar dezen morgen aan op dat stille kerkhof.─ Bij Aertsen en Mientje13 hoorde ik zoodra zij op waren hoe hun Vader dien nacht was gestorven, o, zij  1v:3 waren zoo bedroefd en hun aller gemoed was zoo vol want ook Hein14 kwam er reeds vroeg. Het was mij goed er te zijn, en ik voelde met hen want ik had den man ook zoo lief.15
Gij moet de groete hebben van de Tantes16 en ook van Jan Doome17 waar ik ook nog was.─ Van daar wandelde ik met Hein naar Rijsbergen,18 en was ongeveer een uur in het huis en wij lazen te zamen. Woutje Prins19 had ook 3 nachten bij den gestorvenena gewaakt en tot het laatste toe hem bijgestaan.─ Zijn heengaan was zacht geweest.─
Het zal mij onvergetelijk zijn, dat edele hoofd dat daar lag op het kussen en waarin men bij de teekenen van het lijden eene uitdrukking van vrede en iets heiligs zag. O, het was zoo schoon, ik zou zeggen het sprak van al het eigenaardige dat dit land heeft en het leven van dit Brabantsche volk.
En zij waren allen zoo vol van Pa en wat Pa altijd voor hen geweest was en hoe die twee van elkaar hielden.─
Toen ben ik met Hein Aertsen naar Etten gewandeld en ben nu weer t’huis om morgen vroeg te vertrekken.
Dag jongen, het is posttijd, ontvang een handdruk in gedachten en geloof mij na groeten aan Uwe huisgenooten

Uw zoo liefh. broer
Vincent

translation
 1r:1
Etten, 8 April 1877

My dear Theo,
Want to make sure you get a letter quickly,1 I’m writing to you again from Etten, as you see.
Yesterday morning I got a letter from Pa in which Pa wrote that Aertsen was dying and how Pa had been there again, as he wished to see and speak to Pa again.2 When I heard that, my heart was drawn to Zundert so strongly that I felt the need to go there again. But more about this later – I just read your last letter and saw that your trip is over and you’re back in The Hague. Do write to me again soon, too, and let’s remain close to one another.
Today a postcard from Anna to say she arrived safely,3 may things go well for her. Haven’t you also noticed that something has come over her that recalls the women who loved Jesus of whom the Bible tells.4 And every time I think of her I am reminded of the words of Béranger:

In palaces and under thatch,
The Virgin said, with my hands
I have prepared honey and balm
For mankind’s suffering.5

And how sweet she was in that family in Welwyn, sharing their joys and sorrows, keeping nothing back of what she had in her to be a help and comfort to them, also during the time that child there was sick and died;6 I saw so clearly how everyone there loved her. She did her very best from the start,  1v:2 getting up early in the winter to make the fire with her own hands, even though the first days weren’t easy and she wrote that she was thinking: Without Thee, O Eternal Being,7 oh, what would become of man on earth? Whom have I in heaven but Thee? And there is none upon earth that I desire beside Thee.8 And how she wanted so much to attend the Lord’s Supper, and went there and found strength in it. And Pa and Ma love her so much, and we all do too, yes, do let’s stay close to one another.
On Saturday evening I left on the last train from Dordrecht to Oudenbosch and walked from there to Zundert.9 It was so beautiful there on the heath, even though it was dark one could make out the heath and the pine-woods and the marshes stretching far and wide, it reminded me of that illustration by Bodmer that’s hanging in Pa’s study.10 The sky was grey but the evening star shone through the clouds, and now and then other stars were visible too. It was still very early when I arrived at the cemetery in Zundert, where it was so quiet, I went to have a look at all the old places11 and paths and waited for the sun to rise. You know the story of the Resurrection,12 everything there reminded me of it in that quiet cemetery this morning. I heard from Aertsen and Mientje,13 as soon as they were up, that their Father had died that night, oh, they  1v:3 were so sad and their hearts were so full, for Hein14 also arrived there early. I was glad to be there; I sympathized with them because I had also been so fond of the man.15
The aunts16 send you their regards, and Jan Doome17 too, whom I also went to see. From there I walked with Hein to Rijsbergen,18 and was in the house around an hour and we read together. Woutje Prins19 had also sat up for 3 nights with the deceased, and had stood by him till the last. His passing was peaceful.
I’ll never forget that noble head lying there on the pillow; one saw, besides the signs of suffering, an expression of peace and something holy. Oh, it was so beautiful, I’d say that it spoke of all the singularity this land has and the life of these Brabant folk.
And they were all so full of praise for Pa and what Pa had always been to them, and how fond those two were of each other.
Then I walked with Hein Aertsen to Etten and am now at home, leaving early tomorrow morning.
Goodbye, old boy, it’s time for the post, accept a handshake in thought and believe me, after giving my regards to all your housemates,

Your most loving brother,
Vincent
notes
1. The two brothers had seen each other in Etten on Easter (1 April) (FR b2519).
2. On Monday, 2 April Mr van Gogh had been to see Jan Aertsen on his deathbed (FR b2519).
3. After some delay, Anna entered the service of the Van Houten family in Hengelo as a governess (cf. letter 107). She left Etten on 6 April (FR b2519).
4. Mary (the mother of James), Mary Magdalene and the mother of Zebedee’s children (Matt. 27:55).
5. Taken from Pierre Jean de Béranger, ‘Les deux soeurs de charité’ (The two sisters of charity). All of the editions consulted differ from Van Gogh’s transcription in the same two places:
l. 21 Dit la vierge [ Moi, dit la soeur
l. 22 Préparé ... Pour [ Distillé ... Sur
P.-J. de Béranger, Chansons. Anciennes et posthumes. Paris 1866 (Songs. Old and posthumous), pp. 121-122. Van Gogh alludes to this poem again in letter 388.
6. In Welwyn, Anna had lived with Mrs Catherine Stothard, her employer’s sister; Catherine’s son Ernest died of diphtheria on 9 April 1875. See Bailey 1990, pp. 54, 82 (cf. also FR b2331 and b2333).
7. Compare, among others, rhy. ps. 28:1 and rhy. ps. 35:15.
8. Ps. 73:25.
9. It is c. 16 km from Oudenbosch to Zundert. Van Gogh borrowed the railway fare from his roommate Görlitz. See Verzamelde brieven 1973, vol. 4, pp. 331-332.
10. This could be the Bodmer print that Van Gogh may have sent to his father in January 1876 (see letter 66). Its description suggests that it was the lithograph after Bodmer's painting Fontainebleau in the autumn (Interior of the forest in winter); see also letter 55, n. 11.
11. One of these ‘old places’ was the grave of Van Gogh’s deceased brother Vincent: see letter 124.
12. The resurrection of Christ; see Matt. 28, Mark 16, Luke 24 and John 20.
13. The farmer Serfaas Aertsen, third son of Jan Aertsen, and his wife Jacomijna (Mientje) Honcoop. Mientje was formerly a servant in the Van Gogh household. As sextoness she lived near the Zundert church and cemetery (RAW and Kools 1990, pp. 18, 28-29, 139).
14. Hendrik (Hein) Aertsen, likewise a son of the late Jan Aertsen. Cf. Kools 1990, pp. 139-140.
15. P.C. Görlitz recalled the words Van Gogh had used to describe that evening: ‘I did not go in vain, I sat and prayed with the members of the old man’s household. I’ll tell you what I tried to impress upon them: Jesus and his teachings must be for you a light unto your path and a lamp unto your feet, then you will learn to resign yourself’. See Verzamelde brieven 1973, vol. 4, p. 332. The first part of the text quoted was taken from Ps. 119:105.
16. This was how the members of the Van Gogh family referred to the unmarried daughters of Zundert’s former minister: Elisabeth Petronella and Louisa Christina van der Burg.
17. The farmer Johannes (Jan) Doomen lived with a working-woman, Johanna Belet, who was seven years his junior, at Katerstraat A 186 (later 190) in Zundert. Their son, Cornelis Maria, was born on 20 September 1866. In the past Doomen had taken care of the Van Gogh family’s garden and had also tended the vegetable garden of the Van der Burg sisters (FR b2506; RAW and Kools 1990, p. 21).
18. Johannes Aertsen’s farm was in Rijsbergen.
19. Wouterina (Woutje) Prins had been a maidservant in the Van Gogh family when they were living in Zundert.
a. Read: ‘den gestorvene’ (the deceased).