Back to site

178 To Anthon van Rappard. Etten, Wednesday, 2 November 1881.

metadata
No. 178 (Brieven 1990 176, Complete Letters R3)
From: Vincent van Gogh
To: Anthon van Rappard
Date: Etten, Wednesday, 2 November 1881

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b8337 V/2006

Date
Letter headed: ‘Etten 2 Nov. 1881’.

original text
 1r:1
Etten 2 Nov. 1881.

Waarde Rappard,
Dank voor Uw spoedig schrijven, dus zijt ge met uwe kamers spoedig geslaagd & woont in de buurt van de academie.1
Naar aanleiding van zekere vraag die ik onder op Uw briefkaart ontwaarde wil ik U toch zeggen dat ik wel verre van ’t “dom” te vinden dat ge naar voornoemd heiligdom gaat, het erg wijs van U vind doch zoo wijs zelfs dat ─ ja dat ik haast zou zeggen wat al te wijs & regtvaardig.
Waart ge niet gegaan, was er van deze Uwe expeditie niet gekomen, mijns inziens tant mieux, doch nu ze eenmaal door U is ondernomen wensch ik U van ganscher harte er veel succes op, en twijfel ook niet aan een goeden uitslag er van, quand même.─
Gij en ook anderen met U zijt zelfs dan wanneer ge effectief op die academie gaat natuurlijk in mijn oog geen academicien in de verfoeielijke beteekenis van ’t woord. Namelijk ik zie U niet aan voor een van die pedante lui die men de Pharizeers2 der kunst zou kunnen noemen, van welke Vader Stallaert3 voor mij een type4 is. En toch kan ook zelfs deze man nog een goeden kant hebben en kende ik hem beter, dan dacht ik welligt anders over ZEd.─ Maar moeielijk zou men mij aan ’t verstand kunnen brengen dat ZEd. geen verdomd slechten kant heeft die ZEd.’s mogelijke goede eigenschappen eclipseert. Niets is mij aangenamer dan goede eigenschappen zelfs in dergelijke lui te ontwaren. Het doet mij altijd pijn, het maakt mij altijd zenuwachtig wanneer ik iemand ontmoet van wiens rigting ik zeggen moet “maar dat is toch wat te erg, dat houdt toch geen steek”, en ik houd dat beklemde gevoel totdat op den een of anderen dag ik iets goeds in hem vind. Ge moet niet denken dat ik er schik of pleizier in heb als ik iets verkeerds opmerk, het grieft me en doet mij zooveel smart dat ik ’t soms niet stil kan houden. Ça m’agace.─
 1v:2
Ik betrap mij zelven ook niet graag op “een balk in mijn oog”5 en toch ─ toch ik heb mij zelven daar wel eens op betrapt & was dat ’t geval dan liet ik ’t maar niet zoo blijven doch zocht genezing.
En juist daarom omdat ik ook bij eigen ervaring weet hoe schrikkelijk zoo’n “balk in ’t oog” is, laat het mij niet koel als ik anderen aan voornoemde kwaal zie lijden.
Houd mij toch vooral niet voor een drijver of partijman. Ik durf wel partij te kiezen zoo goed als een ander, dat moet men soms doen in ’t leven, men moet soms zich verklaren en ronduit voor zijn meening durven uitkomen & daar bij blijven.
Doch aangezien ik er mij bepaald op toe leg om de dingen van den positieven goeden kant te bezien in de eerste plaats & daarna pas de kwade zijde er van te bezien à contre coeur, zoo houd ik het er voor dat indien ik het ook nu nog niet geheel reeds verkregen heb, ik er toch toe zal komen om werkelijk eene in ’t algemeen milde en breede en onbevooroordeelde opvatting te krijgen. En daarom is ’t mij een petite misère de la vie humaine6 iemand te ontmoeten die in alles meent gelijk te hebben en wil dat men hem aan zal zien voor een die altijd gelijk heeft, daarom zeg ik, omdat ik zoo zeer overtuigd ben van mijn eigen feilbaarheid & tegelijk van die van alle menschenkinderen.7
Nu geloof ik van U dat gij ook zoekt naar eene milde & breede & onbevooroordeelde opvatting van de dingen in ’t leven, ook meer bepaaldelijk op artistiek gebied. En deswegens ben ik er verre van daan U voor een Pharizeër te houden ’t zij in ’t moreele ’t zij in ’t artistieke.
Maar dat neemt niet weg dat zulken als gij & ik die dus bepaald eerlijke bedoelingen hebben toch niet volmaakt zijn en heel dikwijls erge fouten maken  1v:3 en ook geinfluenceerd worden door onze omgeving en omstandigheden. En ons zelven bedriegen zouden als we meenden we zoo vast stonden in onze schoenen dat we niet hoefden toe te zien of er ook gevaar van vallen ware.
Gij & ik, wij meenen te staan in een zekere mate, doch malheur à nous als we overmoedig & zorgeloos zouden worden omdat we, en teregt, verzekerd waren sommige min of meer goede eigenschappen te bezitten. Te veel hechten aan ’t goede dat in ons is, ook al zij dat waarachtig in ons aanwezig, leidt ons tot Pharizeeisme.
Als gij flinke studies maakt van naakt ’t zij op de akademie ’t zij elders, gelijk ik ze van U gezien heb, als ik spitters teeken op ’t aardappelveld dan zijn dat goede dingen van ons & zullen we daardoor vorderen. Doch, mijns inziens, moeten we ondanks dat toch vooral dan ons zelven mistrouwen en op onze hoede zijn tegen ons zelven wanneer we bespeuren we op den goeden weg zijn. Alsdan moeten we zeggen: laat ik nu vooral oppassen want ik ben er net de man naar om mijn eigen zaak te bederven wanneer die goed staat tenzij ik oppas.– Hoe moeten we nu oppassen???..... dit kan ik niet defineeren doch dat oppassen in voornoemd geval noodig is, ja, dat meen ik inderdaad, want door eigen bittere ervaring, door eigen schade & schande ben ik mij bewust geworden van t’geen ik hierboven onderstreept heb. Dat de bewustheid van mijn eigen feilbaarheid mij voor veel fouten bewaren zal neemt niet weg dat ik toch zeker nog erg veel fouten begaan zal. Maar als we vallen staan we weer op!
Nu vind ik het dus erg goed dat ge op de akademie naakt schildert, juist omdat ik van U vertrouw dat gij daarom niet zooals de Pharizeers U zelven regtvaardig zult achten & de andersgezinden voor nietsbeteekenend zult houden. Niet alleen woorden & uitdrukkingen van U doch meer nog Uw werk hebben deze overtuiging omtrent U in mij gewekt, hoe langer hoe meer.
 1r:4
Vandaag heb ik weer een spitter geteekend8 & sedert uw bezoek9 ook nog een jongen die gras snijdt met een sikkel.10
En dan nog een man & vrouw die bij ’t vuur zitten.11
Uw bezoek was ons allen regt aangenaam, ik ben zoo blij uwe aquarellen gezien te hebben, gij zijt een heel eind opgeschoten.
Doch nu wenschte ik toch ook wel dat ge eens gewone menschen met kleeren aan teekendet of schilderdet. ’t Zou me niet verwonderen als dat U goed af ging, ik denk nog zoo dikwijls om dien voorlezer dien ge onder de preek van den WelEerw. Zeergel. Heer Ds Kam hebt geteekend.12 Maar sedert heb ik geen dergelijke teekeningen meer van U gezien en dat spijt me wel. hebt ge U soms bekeerd & luistert ge tegenwoordig meer naar de preek dan dat ge let op den spreker en zijn gehoor. In sommige gevallen kan de spreker ons zoo medeslepen dat we al wat om ons is vergeten, maar is dat dikwijls in de kerk zoo, ik wenschte wel dat het in de kerk altijd zoo was.
Nu, ik hoop dat ge spoedig eens schrijven zult en een goeden tijd & succes zult hebben te Brussel. Op Uw retour kom dan toch vooral weer eens hier aan, laat ons dat zoo mogelijk maar van ’t begin aan afspreken.
Veel groeten van mijne ouders & een handdruk van mij in gedachten. geloof me steeds

t. à. t.
Vincent

translation
 1r:1
Etten, 2 Nov. 1881.

My dear Rappard,
Thanks for your prompt letter, so you quickly succeeded in finding rooms and are living in the neighbourhood of the academy.1
In response to a certain question that I noticed at the bottom of your postcard, I’d just like to say that, far from finding it ‘stupid’ that you’re attending the aforementioned sanctuary, I think it very wise of you, so wise, in fact, that — well, that I’d almost call it unduly wise and righteous.
If you hadn’t gone, if nothing had come of this expedition of yours, all the better, in my opinion, but now that you’ve undertaken it I wish you much success with all my heart, and don’t doubt it will turn out well all the same.
In my eyes, you and others like you, even if you’re actually attending the academy, aren’t of course academicians in the detestable sense of the word. That’s to say, I don’t take you for one of those pedantic people who could be called the Pharisees2 of art, of whom père Stallaert3 is one such type4 in my view. And yet even this man might have a good side, and if I knew him better I’d perhaps think differently of His Hon. But it would be difficult to convince me that His Hon. has no damnably bad side that eclipses His Hon.’s possibly good qualities. Nothing is more agreeable to me than to discover good qualities, even in such people. It always hurts me, it always makes me nervous to meet someone and the tenor of his life makes me say ‘but that’s really a bit too bad, that doesn’t stand up to scrutiny’, and that grieved feeling stays with me until one day I find something good in him. You mustn’t think that I enjoy or take pleasure in observing something wrong, it grieves me and causes me so much pain that at times I can’t keep quiet about it. It provokes me.  1v:2
I don’t like to catch myself with ‘a beam in my eye’5 either, and yet – yet sometimes I’ve caught myself with one, and when that happened I didn’t let it stay there but sought a cure.
And precisely because I know from personal experience how terrible such a ‘beam in the eye’ is, it doesn’t leave me cold when I see others suffering from the above-mentioned complaint.
Do not by any means take me for a headstrong person or partisan. I dare to take sides as much as the next person, sometimes one must do that in life, one must declare oneself and dare to stand up four-square for one’s opinion and stick to it.
But considering that I’m utterly determined to see things from the positive, good side in the first place, and to see the bad side only afterwards and with reluctance, I thus take it that even if I haven’t already got it entirely, eventually I’ll succeed in acquiring a generally mild and broad and unprejudiced opinion. And that’s why I consider it one of the petty vexations of human life6 to meet someone who thinks he’s always right and wants to be regarded as someone who’s always right, that’s why, I say, because I’m so very convinced of my own fallibility and also that of all the sons of men.7
Now as for you, I believe it’s true that you’re also searching for a mild and broad and unprejudiced opinion of the things in life, also more specifically in the artistic sphere. And that’s why I’m far from thinking you a Pharisee, whether morally or artistically.
But that doesn’t alter the fact that those like you and me, who have decidedly honest intentions, aren’t perfect and very often make serious mistakes,  1v:3 and are also influenced by those around us and by our circumstances. And would be deceiving ourselves if we thought we had such a firm foothold that we didn’t need to guard against the danger of falling.
You and I think we stand firm to a certain extent, but woe betide us if we were to become overconfident and careless because we were certain, and rightly so, of possessing some rather good qualities. Attaching too much importance to the good that is in us, even if it’s truly present, will lead us to Pharisaism.
When you make strong studies of nudes, whether at the academy or elsewhere, like those of yours that I’ve seen, when I draw diggers in the potato field, those are good things of ours, and we’ll progress thereby. But in my opinion, despite that, we must nevertheless have misgivings about ourselves and be on our guard against ourselves when we sense we’re on the right path. Then we must say: by all means let me take care because I’m just the sort of man to spoil things for myself when they’re going well unless I take care. Now how should we take care???..... I can’t say exactly, but that it’s necessary to take care in the aforementioned case, yes, I do think so, because through my own bitter experience, by learning the hard way, I’ve become aware of what I’ve underlined above. That this awareness of my own fallibility will prevent me from making many mistakes doesn’t alter the fact that I’m bound to make a great many mistakes anyway. But if we fall, we get up again!
Now then, I think it very good that you’re painting nudes at the academy, precisely because I trust that you, unlike the Pharisees, won’t think yourself righteous because of it and regard those who think otherwise as contemptible. Not only your words and expressions but, even more so, your work have led me to believe this, and this conviction grows stronger every day.  1r:4
Today I again drew a digger,8 and since your visit9 a boy cutting grass with a sickle as well.10
And also a man and woman sitting by the fire.11
Your visit was very pleasant for all of us, I’m so glad to have seen your watercolours, you’ve made a great deal of progress.
But now I wish that you’d also draw or paint ordinary people with clothes on. It wouldn’t surprise me if it came easily to you, I think so often of that reader you drew during the sermon delivered by the Rev. Dr Kam.12 But since then I haven’t seen any such drawings by you and I really regret that. Have you perhaps converted and do you now listen to the sermon more than you observe the speaker and his congregation? In some cases we can be so carried away by the speaker that we forget everything around us, but is it often like that in church? I wish it were always like that in church.
Well, I hope that you’ll write soon and that you’ll have a good stay and success in Brussels. Be sure and stop here on your return journey, let’s agree on that straightaway, if possible.
Best regards from my parents and a handshake in thought from me. Believe me always

Ever yours,
Vincent
notes
1. Van Rappard lived at rue Lombard 17, around the corner from Zuidstraat, where the Academie voor Schone Kunsten was housed. The enrolment register shows that Van Rappard attended the 1880-81 and 1881-82 courses. That makes it very unlikely that he attended the Academie in Sint Joost, as was previously thought; see exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 12.
2. Pharisees in the sense of hypocritical moralists.
3. Joseph Stallaert was the principal teacher of painting and drawing at the Brussels Academy. See exhib. cat. Brussels 1987, pp. 228-229. Van Gogh’s impression of Stallaert must have been based on a meeting that took place when he registered as a student at the academy in Brussels. See letter 160.
4. Van Gogh uses the term ‘type’ – as he will often do later – in the sense of ‘exemplary figure’, someone who displays the traits epitomizing a certain sort of person, in this case ‘the’ academicians.
5. Proverbial expression; cf. Matt. 7:3-5 and Luke 6:41-42.
6. The elaboration on these words in letter 179 (i.e. that such miseries are amusing if written about in a book) suggests that the expression is based on the title of the popular, humorous book Petites misères de la vie humaine by Old Nick and Grandville (1843). Van Gogh will repeat this saying and variations thereof many times in subsequent letters.
7. Cf. Jer. 32:19.
8. For the diggers from the Etten period, see letter 172, nn. 1 and 2.
9. Van Rappard had visited Etten before going to Brussels; see letter 179.
10. Boy cutting grass with a sickle (F 851 / JH 61 ).
11. There is no known drawing of a man and woman sitting together by the fire. If Van Gogh is referring to separate drawings, the drawing of the woman could be Woman sitting at the fireside (F 1216 / JH 64) and the drawing of the man Man sitting at the fireside, reading (F 897 / JH 63), though he says nothing about the models engaging in any activity.
12. This drawing, made by Van Rappard during his stay in Etten, is Reader (Utrecht, Centraal Museum). Ill. 1902 .