Back to site

234 To Theo van Gogh. The Hague, Thursday, 1 and Friday, 2 June 1882.

metadata
No. 234 (Brieven 1990 233, Complete Letters 204)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, Thursday, 1 and Friday, 2 June 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b226 a-b V/1962 (sheet 1, 2) and b223 a-b V/1962 (sheet 3, 4).

Date
Evidently the money Theo sent arrived just in time for the rent to be paid on 1 June (ll. 1-6). So at the earliest the letter was written on that day, but Van Gogh says that he has held back the present letter because he wants to send drawings with it (l. 164). We conclude from this remark that the continuation was written on another day. Given that Van Gogh did indeed send Theo two drawings on Saturday, 3 June (see letter 235), the present letter was probably written no later than 2 June 1882.

Arrangement
The letter consists of two parts (ll. 1-212 and ll. 313-443), which were published as separate letters in earlier editions (the second part was formerly 234 [201]). Our arguments for regarding the second part – written after the delaying of the letter – as a lengthy postscript to the first are as follows. First, the postscript has no heading. The subjects discussed in the letter and the postscript correspond closely (the justification of Van Gogh’s way of life and civil rights). The start (‘What I really must say to you is this’) is very similar to the start of another postscript, namely that of letter 237, and seems to mean ‘I want to come back to this again.’ The last lines are in the nature of concluding remarks, but a signature was not needed because the main letter had already been signed.

Ongoing topics
Payment of the rent to A.J. van der Drift (231)
Van Gogh’s fear of being made a ward of court (227)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Uw brief heb ik ontvangen & het ingeslotene en direkt de huisbaas betaald. Aangezien er hypotheek op het huis is wordt de huur ontvangen door een ander en die heeft verl. maand ook nog pas de menschen beneden er uit gezet en maakt korte wetten.a Hetgeen gij zegt omtrent die verdeeling van de maand in 3 zoodat ik 1. 10. 20. het geld ontvangen zou is mij hoogst welkom. Dat is voor mij veel gemakkelijker. Ik behoef U niet te zeggen wat een uitkomst Uw brief was.
Hebt gij de teekening Scharrendroogerij1 ontvangen. Ik ben bezig er daar nog een paar bij te maken,2 zoodat gij er een stuk of 3 op deze zelfde manier zult hebben.
C.M. heeft er ook op deze manier3 maar heb nog niets vernomen.
’t Geen gij schijnt te vreezen, n.l. eene mogelijke demarche die de familie misschien zou willen nemen om mij onder curateele te brengen, daarover wil ik U nog eens iets zeggen. Wanneer gij meent “een paar getuigen (en dan nog valsche) behoeven maar te verklaren dat gij Uwe finantieele zaken niet kunt beheeren en dat is voldoende om Pa het regt te geven u het burgerregt te ontnemen en onder curateele te stellen”, wanneer gij, zeg ik, werkelijk meent dat zulks tegenwoordig zoo makkelijk gaat dan neem ik de vrijheid zulks te betwijfelen.
De onder curateele stellingen waarvan dikwijls zoo schandelijk misbruik gemaakt is om personen die men “lastig” of “onaangenaam” (mauvais coucheur)4 vond uit den weg te ruimen, gaan tegenwoordig zoo grif niet meer. En de wet geeft den beschuldigde gelegenheid tot appèl en veel ressources.
Doch, zult ge zeggen, een listig advokaat verdraait de wet &c. &c. – que soit maar ik zeg U, in den tegenwoordigen tijd gaan de onder curateele stellingen niet meer op zoo vlot & zoo grif....
Mij is een voorbeeld bekend waarin het zelfs de jesuiten is mislukt een persoon die men weg wou ruimen onder curateele te krijgen om de eenvoudige reden dat die man zei, ik ben volstrekt geen persoon op wie de curateele in ’t minst toepasselijk is, en niet toe wilde geven.
 1v:2
Verder een voorbeeld van iemand die, tegen zijn zin ergens onder opzigt gesteld zoodat hij niet gaan kon waar hij wilde, waarschuwt den persoon die dan opzigt over hem hield dat hij het regt niet had hem de vrijheid te ontnemen en hem moest laten gaan... waarschuwt een paar keeren dood bedaard en kalm doch ontvangt een weigerend antwoord. Slaat toen met de pook zijn bewaker de harsens in en blijft er dood bedaard bij staan en geeft zich gevangen. De zaak wordt onderzocht en ’t resultaat was volkomen vrijspraak (want er bestaat in sommige uiterste gevallen een “regt van zelfverdediging”) en toen er kwestie was van den moord werd de eerste zaak op nieuw onderzocht en bleek het de beschuldigde niet iemand was die curateele verdiende.
Kortom – in den tegenwoordigen tijd is het niet gemakkelijk iemand onder curateele te stellen die kalm en mannelijk en rondborstig protesteert. Ik geloof eigentlijk niet dat de familie zoo iets doen zou... maar, zult ge zeggen.. bij gelegenheid van Gheel5 hebben zij het al willen doen. Helaas ja – Pa is er toe in staat – doch ik zeg U, als hij zoo iets durft te ondernemen zal ik hem staan tot het uiterste. Hij mag zich wel eens bezinnen voor hij begint mij te attaqueeren doch nog eens, ik twijfel of zij zooiets zouden durven. Willen & durven zij, ik zal niet gaan zeggen “och doe dat als ’t je blieft niet” – maar integendeel hun gerust hun gang laten gaan zoodat zij er publieke schande door oploopen & de kosten van de affaire op hun dak krijgen. Ik zeg U, mij is een geval bekend waar eene familie van adel en zeer rijk iemand onder curateele wilde brengen en advokaten en jesuiten voorspande – en toch niet er in slaagde den persoon in kwestie onder curateele te laten stellen – ofschoon men twee bezwaren tegen hem inbragt, primo ongeschiktheid voor finantieele zaken & secundo gekrenkte geestvermogens. Hij protesteerde en de regter liet de familie officieus weten dat zij wel zouden doen de zaak te laten varen, zelfs voor dat effektief een regtsgeding begon, moest de familie opgeven.
Nu zeg ik nog alleen dit – dat, het U bekend zijnde dat ik ten allen tijde protesteer tegen iets dergelijks indien vroeger of later men b.v. van eene mogelijke ziekte of ongesteldheid van mij zou profiteeren kunnen om iets tegen mij te ondernemen, gij weet zulks niet met mijn consent is.
 1v:3
In geval van ziekte hoop ik dat gij er U tegen zoudt zetten als men van mijn magteloosheid misbruik maakte.– In gezonden toestand kan ik het alleen wel af en ben niet bang voor iets van dien aard. En het wil er bij mij niet in dat men werkelijk zoo’n maatregel nemen zou – doch weet gij vroeger of later dat men démarches doet, laat mij het weten.
Ik bedoel natuurlijk niet wanneer men er over praat of er iets van zegt, de praatjes laat ik over mijn kant gaan – maar niet alzoo als het de daad zou worden. Doen zij iets dan hoop ik dat ge me waarschuwen zult. De wet over de curateele is mij bekend,6 ik geloof niet dat zij mij iets doen kunnen.
Ik heb nog eens in mijn leven maar veel jaren geleden een brief gehad in den zelfden trant als Uw laatsten. En dat was van H.G.T. wien ik over iets geraadpleegd had waar ik altijd spijt van gehad heb dat ik hem over sprak. Toen, weet ik wel, overdonderde mij een soort angst en was ik bang voor mijn familie. Nu – een jaar of 10, 12 later, heb ik over de verpligtingen jegens & de verhouding tot mijn familie anders leeren denken. Pa tamboureert altijd op “eerbied & gehoorzaamheid” die ik hem schuldig zou zijn. Het is mijn intentie niet te beweeren dat een kind geen eerbied & gehoorzaamheid aan ouders zou verschuldigd zijn,7 alleen wil ik er op wijzen dat Pa wel eens groot misbruik ervan maakt en b.v. wanneer men het niet met hem eens is zulks onmiddelijk als oneerbiedigheid aanmerkt. Het zou er mooi uitzien als ik mijn leven inrigtte zoo als Pa dat willen zou. Het is zeer zeker dat er dan van mijn teekenen niets meer komen zou want ik zou niets meer kunnen doen. Ik zal met de zienswijs van Pa accordeeren & spreken kunnen wanneer Pa verstand van kunst krijgt en dat zal nooit gebeuren. De dominés brengen “het schoone” dikwijls in een preek te pas maar dan is het er ook naar & fameus zwaar op de hand.
Nu ben ik blij dat gij mij ronduit gezegd hebt wat Uwe gedachte was omtrent Sien, n.l. dat zij intrigueerde en ik door haar mij verneuken liet. En ik kan mij begrijpen dat gij zoo iets denken kunt omdat er van dergelijke dingen voorbeelden zijn. Evenwel herinner ik mij eens een meid die zooiets probeeren wou zoo erg kort af de deur voor den neus te hebben digt gesloten dat ik eenigzins betwijfel of ik zoo vatbaar ben om het slagtoffer van eene grove intrigue te worden.
 1r:4
Het is met Sien zóó gesteld dat ik werkelijk aan haar gehecht ben & zij aan mij – dat zij mij een trouwe hulp is die overal mee gaat – en die met den dag mij onontbeerlijker wordt. Ik heb een minder hartstogtelijk gevoel voor haar dan verl. jaar voor Kee Vos, maar eene liefde zooals die voor Sien is het eenige waar ik nog vatbaar voor ben juist na het teleurgesteld worden in dien eersten hartstogt. Zij & ik zijn twee ongelukkigen die elkaar gezelschap houden en den last zamen dragen en juist daardoor wordt het ongeluk in geluk veranderd en wordt het ondragelijke dragelijk. Haar moeder is net een oud vrouwtje zooals Frère ze schildert. Nu begrijpt gij wel dat ik om de formaliteit van trouwen niet heel veel geven zou indien de familie er niet om gaf mits ik haar maar trouw blijf. Alleen Pa, dit weet ik wel bepaald, hecht daar wel degelijk aan en ofschoon hij niet goed vinden zal dat ik haar trouw vindt hij ’t nog veel erger als ik met haar leef zonder trouwen. Zijn advies zou wezen: haar verlaten, en dat advies zou hij uitbrengen in dezen vorm: wachten, ’t geen de dood in den pot is en zeer ontoepasselijk. Dat is Pa... dingen die urgent en pressant zijn schuift hij op den langen weg en kan zoodoende iemand helsch maken. Laat Pa dus maar zijn “wachten” voor zich houden want als hij het zeide zou ik mij niet in kunnen houden. Ik ben iemand van 30 jaar met rimpels in ’t voorhoofd & trekken in mijn gezigt als of ik 40 was en mijn handen zijn vol groeven – doch ik wordt door pa, door zijn bril heen, beschouwd als een jongentje (het is 1 1/2 jaar geleden dat Pa mij schreef “gij zijt in Uwe eerste jeugd”). En dat wordt dan gezegd met een dubbeltje wijsheid er bij dat ik al zoo dikwijls gehoord heb. Weet gij waar ik Pa en Oom Stricker bij vergelijk... bij “Les deux augures” van Gerome.8 Doch ik ben een “mauvais coucheur” – que soit.
Nu zult gij zeggen: Vincent verdiep U liever in de perspectief en de Scharrendroogerijen. En dan zeg ik, daar hebt ge groot gelijk in broer en daarom ga ik aan de twee teekeningen werken die bij de eerste hooren en welke gij weldra ontvangen zult als een bewijs dat ik niets liever doe dan juist mij verdiepen in de dingen van de natuur en het teekenen, zonder mij door zulke, mij fameus dwaas voorkomende dingen te verdiepen als onder curateele stelling. adieu, met mijn hartelijken dank voor Uwe trouwe hulp.

t. à t.
Vincent.

 2r:5
Ik hield dezen brief nog op omdat ik graag te gelijk nog de teekeningetjes had gestuurd doch er moet nog aan gewerkt worden. Toch is er al een af, n.l. nog een scharredroogerij.9 Sien en ik hebben dagen achtereen van s’morgens tot s’avonds als ware bohemiens er voor in de duinen gecampeerd, wij namen brood mee en een zakje koffij en halen dan heet water bij een water & vuur vrouw10 op Schevening. Die water & vuur vrouw met haar entourage is fameus.– Onbeschrijfelijk aardig, ik heb dat winkeltje reeds s’morgens 5 uur bezocht toen de straatvegers er hun koffij kwamen drinken. Kerel dat zou wat zijn om het te maken!!! alleen het poseeren van de noodige lieden zou me tamelijk wat kosten maar het is in mijn hart om het te doen. Schrijf mij bij gelegenheid vooral eens wat ge denkt van deze drie laatste teekeningen. En ook of het U werkelijk voorkomt dat ik banger moest zijn dan ik ben over de mijns inziens onmogelijke onder curateele stelling. Want ik zou er niet zorgeloos over zijn als er werkelijk demarches toe genomen werden, dat spreekt van zelf. Het convenieert me slecht om nu naar Etten te gaan, primo omdat ik zoo in mijn werk zit, 2 omdat de reis me meer zou kosten dan me lief is te missen & ik ’t aan Sien beter besteden kan.
Ik vind het een heerlijk vooruitzigt dat gij komt, ik ben wel verlangend te weten welke impressie Sien op U zou maken. Er is niets bijzonders aan haar, alleen het is juist eene gewone vrouw uit het volk die voor mij iets subliems heeft. Wie één gewoon alledaagsch persoon liefheeft & door haar bemind wordt is al gelukkig – ondanks den donkeren kant van ’t leven.
Was het niet geweest dat zij dezen winter hulp noodig had zoo was de band tusschen haar & mij in de gegevenen na mijn teleurstelling en gekrenkte liefde niet ontstaan. Nu echter was het juist het gevoel van tot iets nuttig te kunnen zijn après tout, ondanks die teleurstelling toch, hetgeen mij tot mij zelven bragt en deed oprijzen. Het is niet dat ik het gezocht heb doch ik heb het gevonden en nu is het een daadzaak dat er eene warme genegenheid tusschen haar en mij is en het zou mij nu weinig passen die op te geven.
 2v:6
Ik zou misschien onverschillig & sceptisch geworden zijn als ik Sien niet ontmoet had – maar mijn werk en zij houden er nu activiteit in en dit wil ik er nog wel bijvoegen. Omdat Sien zich toelegt op al de sjouwerij en tobberij van het schildersleven en zoo willig is met het poseeren zal ik met haar geloof ik een beter artist worden dan als ik Kee Vos gekregen had. Want Sien is niet zoo gracieus en heeft misschien of liever zeker heel andere vormen doch een zoo goeden wil en devouement dat ik er door getroffen ben.
Nu heeft Heyerdahl Sorrow gezien11 doch de drie laatste teekeningen zou ik graag willen dat een teekenaar, b.v. Henri Pille eens zag. H. Pille kent me zeker niet meer ofschoon ik met hem in gezelschap ben geweest12 en ik weet dat hij iemand is die in zijn manier van doen soms heel raar is, en weet niet of hij iets zeggen zou. Doch ik wou alleen weten of de teekeningen eenige impressie op hem zouden maken en of ze hem sympathiek mogten wezen. Ik zeg dit voor ’t geval gij Henri Pille nu & dan tegen ’t lijf loopt want het zou als bij toeval moeten zijn dat gij ze hem toonen zoudt. Ik moet U ook nog eens zeggen dat het zoo goed gaat met mijne verzameling houtsneden welke ik beschouw als U toebehoorende doch als hebbende het vruchtgebruik er van. Ik heb nu zeker een duizendtal bladen, Engelsche (vooral SWAIN’S),13 Amerikaansche, Fransche. En Rappard b.v. die tegenwoordig ze ook verzamelt was er zeer voor ingenomen. Dat is dus iets ’twelk van U hoort en dat gij nog niet kent. Alleen spijt het mij dat ik laatst de London van Doré14 niet heb kunnen koopen waarvoor de Jood15 f. 7.50 moest hebben doch ik kon niet. En ook een Album Boetzel.16 Enfin als gij hier komt zult gij ze bekijken en hoop ik er schik in hebben. Misschien daardoor kennis maken met sommige artisten die U tot nog toe niet of weinig onder de oogen kwamen.

Vincent

 3r:7
Waarde Theo,
Wat ik U toch nog eens dien te zeggen is dit. Gij weet toch wel goed dat tot op den dag van heden er in mijn leven niets is van crimineelen aard en dat ik in het volle bezit ben van mijn burgerregt als Nederlander. Dat ik mij ook wel wachten zal voor zulke dingen als voor de wet van dit land ongepermitteerd zouden wezen, maar alleen dan ook niet mij zou laten molesteeren of onder curateele stellen of iets dergelijks. Ik weet wel dat men in de familie herhaaldelijk en op verschillende wijzen soms heele leelijke dingen heeft gezegd van mij, ook al weet ik niet precies uit welke bron het voortkwam. Maar ik betwijfel of ook diegenen die ze gezegd hebben ze zouden durven volhouden als het werkelijk er op aan kwam ze voor den regter te bezweeren of iets dergelijks.
Ik weet niet of gij eene Nederlandsche grondwet en de andere wetten in Uw bezit hebt. Ik voor mij heb dezelve herhaaldelijk nagezien over verschillende kwesties voor mij zelf, als ik twijfelde aan het wettige van dit of dat. En niet alleen de Nederl. wetten maar heb zelfs soms de moeite genomen de Hollandsche regeling te vergelijken met de fransche of Engelsche constitutie. Niet alleen nú pas maar ook in vroeger jaren toen ik sommige punten van de geschiedenis bestudeerde had ik noodig de wetten na te zien.
Ik verklaar u dus dat ik met kalmte den loop der dingen afwacht, maar alleen ik hoop dat er geen kwestie van zijn zal maar dat integendeel de familie geneigd  3v:8 zal zijn in orde & vrede de dingen te schikken en te behandelen als ’t te pas mogt komen.
Ik moet U zeggen Theo, dat ik wel eens gemerkt heb dat Pa b.v. soms niet de moeite neemt om de dingen na te kijken, of een oordeel grondt & vast stelt op zulke losse schroeven en oppervlakkige impressies, informaties of “on dit”s dat het geen steek kan houden. Een artikel van de wet ook moet men niet op zich zelven beschouwen of uit zijn verband rukken doch het beschouwen in dat verband waarin het voorkomt met de wijzigingen en verklarende artikels die er bij hooren.
Staat er b.v. “Een kind is eerbied verschuldigd aan zijne ouders”, zoo als de wet over de vaderlijke magt begint, is ’t niet voldoende op te vliegen en te zeggen “gij hebt niet genoeg eerbied voor Uwe ouders”, men behoorde eens na te denken en te zien of er in der daad iets onwettigs is in het gedrag van het kind voor men met de wet op de proppen komt.
Maar hoe gaat het dikwijls in onze familie – er gaat een praatje, men voert het op, drijft het tot een extrême, komt tot een oordeel of besluit over iemand, soms geheel en al zonder den persoon in kwestie er in gekend te hebben of met hem gesproken, alleen afgaande op indrukken, hooren zeggens, informaties (de duivel hale ze, vooral de laatsten). Onze waarde Oom Cent heeft ook een maniertje van “informaties” nemen dat ik verre van loyaal vind.
Ik voor mij, als ik zulke dingen in huis zag, heb dikwijls genoeg tot Pa gezegd, daar zult ge geen zegen op hebben.
Denk eens na Theo, hoe heel anders het in ons huis had kunnen wezen. Als Pa b.v. eens wat minder achterdochtig jegens mij geweest was, wat minder erg denkend, als hij in plaats van mij maar altijd te beschouwen als alles verkeerd doende  3v:9 wat meer geduld & goeden wil besteed had om mijn eigentlijke bedoelingen te begrijpen – waarin hij steeds glad mistast. Vooreerst hij zou zelf minder verdriet over me gehad hebben en meer rust mij aangaande en ten tweede mij veel verdriet bespaard hebben.
Want het is een groot verdriet te denken, ’t is nog erger, als of ik geen t’huis had, geen vader, geen moeder, geen familie, en zulks heb ik dikwijls gedaan – doe het ook nu.
Maar dit is zeker, men mag niet buiten den persoon om werken, ik geloof zelfs niet eens in een familieraad17 iets vaststellen over iemand tenzij de beschuldigde of liever den persoon over wien den raad belegd is er bij geweest is. maar wat is een familieraad? in veel gevallen niets dan een intrigue, soms een satisfactie voor de ijdelheid der familie – beaucoup de bruit pour peu de besogne.
Maar er wordt ook dikwijls iets besloten dat bewijst de personen welke aanwezig waren de wet over ’t hoofd zagen & ’t welk dus ook geen steek houdt als ’t effectief voor den regter komt. Indien ik werkelijk een slecht of venijnig, onruststokend mensch ware of een intrigant of een sufkloot dan zou ik ook werkelijk bang zijn.
Nu, zijnde zoo als ik ben geloof ik vast niet te behoeven te vreezen voor iets wat de familie of leden van de familie tegen mij mogten ondernemen.
Dat er niets zal ondernomen worden is mijn opregte wensch, niet omdat ik iets vrees doch omdat ik liever vrede zie dan twisterij.
Van U wenschte ik wel dat gij Sien kendet doch gij zijt zoover weg en het is onmogelijk voor mij om een persoon zoo te beschrijven dat gij haar door de beschrijving alleen voldoende kennen zoudt. Ik kan het evenwel beproeven. Herinnert gij U de kindermeid vroeger te Zundert bij ons aan huis, Leen Veerman.18 Sien is zoo’n slag van persoontje dunkt mij, als mijn herinnering juist is.  3r:10 Nu, de type van haar profiel is ongeveer als l’ange de la passion van Landelle, gij weet wel dat ik bedoel een geknield figuur – de plaat is een uitgaaf van Goupil.19 Maar Zij is natuurlijkerwijs niet geheel en al zoo, ik zeg het maar om zoo ongeveer u een idee te geven van de lijn van haar gezigt. Zij heeft in ligten graad de pokken gehad en is niet mooi meer dus, maar de lijnen van haar figuur zijn eenvoudig en niet zonder gratie. Dat wat ik in haar apprecieer is dat zij niet coquetteert met mij, stil haar gang gaat, zuinig is, heel veel goeden wil heeft zich te schikken naar de omstandigheden zoo als zij voorkomen, en te leeren, zoodat in duizend dingen zij mij helpen kan in mijn werk. En dat zij niet mooi meer is, niet jong meer, niet gek meer, niet coquet meer, ziedaar juist de dingen die maken ik wat met haar doen kan. Haar gestel is erg van streek geweest en van den winter was zij erg zwak. Nu is zij vooral door eenvoudig voedsel, veel loopen & buiten zijn en baden gebruiken heel wat sterker en flinker dan toen. Alleen een zwangerschap is een moeielijke campagne. Maar haar spraak is leelijk en zij zegt dikwijls dingen en gebruikt uitdrukkingen die b.v. ons zusje Willemien, die heel anders is opgevoed, niet zou zeggen, maar dit is iets wat mij volstrekt niet meer hindert. Ik heb liever dat zij leelijk spreekt en goed is dan beschaafd in haar woorden en toch zonder hart. Maar dat is het juist, zij heeft veel hart – kan wat verdragen, heeft geduld, goeden wil, geeft zich moeite, steekt de handen uit den mouw. Komt zelf iedere week het atelier schrobben om de werkster uit te halen.b Nu, wij zullen wel eens arm zijn maar ook zij, als ze maar wat te eten heeft, is niet ziekelijk van gestel in den zin van een kwaal te hebben. Maar zij heeft herhaaldelijk veel geleden, b.v. door de pokken en toen door keelziekte. Maar dat is geen reden waarom ze niet nog oud kan worden & geheel & al gezond. En dan, waar is de reden tot melankolie – ik heb toch mijn vak en den lust er voor. Sedert wanneer is het zaak te weifelen of te twijfelen of kleinmoedig te zijn. Dat is het waardoor men valt, maar niet door de moeielijkheden & bezwaren aan te grijpen ook al schijnen ze groot van kaliber.
 4r:11
Ik moet U nog eens in vertrouwen eene vraag doen. Zoudt gij denken dat Pa misschien ongerust zou zijn dat ik hem bij deze gelegenheid om geld zou vragen? Ik zal U eens zeggen hoe dit staat. Dat zou ik zeer zeker niet doen. Pa heeft mij dikwijls gezegd dat mijn opvoeding &c. kostbaarder was geweest dan die van de anderen. Daarom is het dan ook dat ik nu verder b.v. in geval van trouwen Pa niets zou vragen, zelfs geen oud kopje of schoteltje. Sien & ik hebben het allernoodigste.– Het eenige wat wij niet missen kunnen zoolang ik niet verkoop is de frs 150 van U voor huishuur, brood, schoenen, teekengerij, enfin de courante uitgaven. Maar weet dit wel, ’t zij nu ’t zij later, ik wil mij met Pa’s finantieele zaken niet bemoeien (die hij altijd absoluut verborgen voor mij heeft gehouden behalve dat hij mij gezegd heeft, al lang geleden en zeer dikwijls, dat er een kapitaal geweest was doch dat dit was aangesproken & nu bijna tot niets gereduceerd). Gij weet toch wel hoe ’t met mij is.– Ik ben geen duitendief of vrek dat ik nu van Pa iets vragen zou als ik weet hoe ’t staat, al weet ik absoluut geen andere bijzonderheden dan dat algemeene, ’t kapitaal is tot niets gereduceerd of zal ’t spoedig zijn.
Ik heb met Pa en Moe een even diep medelijden soms als gij, alleen gij weet ik kan niet doen wat gij doet en dus spreek ik er ook nooit over. Gij weet echter hoe ik er over denk & kunt in geval gij over de zaak mogt spreken dit tegen Pa zeggen. Ik vraag niets, geen oud kopje of schoteltje zelfs, alleen maar één enkel ding, dat men mij mijn arm, zwak, afgemarteld vrouwtje late liefhebben en verzorgen zoo goed als mijn armoedje het toelaat, zonder demarches te nemen om ons te scheiden of te hinderen of verdriet te doen.– Niemand gaf om haar of wou haar hebben, ze was alleen en verlaten als een weggegooid vod en ik heb haar opgeraapt en haar gegeven alle liefde, alle teerheid, alle zorg die in mij was. Zij heeft dat gevoeld en zij is opgestevenc of liever aan het opstijven.
Gij kent wel de oude fabel of gelijkenis. Er was een arm man in eene stad die gansch niet had dan één eenig klein ooilam20 dat hij gekocht had en gevoed dat het groot geworden was bij hem in huis – het at van zijne bete en dronk van zijn beker en sliep in zijn schoot en het was hem als een dochter. Er was ook een rijk man in die stad, die had vele kudden van schapen en runderen. Evenwel ontnam hij den armen man dat eenige ooilam en slagtte het.–
 4v:12
Zie, als Tersteeg b.v. kon wat hij wel wou, hij zou Sien van me verwijderen, haar terugdonderen in haar vervloekte leven van vroeger dat zij altijd verafschuwd heeft.
En waarom – om Prinsenhage21 pleizier te doen of zich een air van verdienstelijkheid te geven als had hij mij op een misdaad! betrapt. Te Prinsenhage hebben ze niet het minste gevoel, zij vervelen zich, dus een intrigue – iemand te kunnen vervolgen of zoo – is eene welkome afleiding. En toch, wat hinder ik Tersteeg – ik vraag hem niets, ik maak in geen ding ’t hem lastig – want in een half jaar heb ik zelfs geen voet in zijn winkel gezet zooals ge weet. Zal dat ook verder niet doen – want nu meer dan ooit is hij mij hatelijk om zijn gebrek aan gewoon menschelijk gevoel – omdat hij geen respect heeft voor het leven maar er zoo maar ruw in hakt. Een mensch zonder geld moet maar uit de voeten geruimd worden volgens hem... weg er mee – allemaal voddeboel.
Weet het goed, het leven van de vrouw, van de kinderen, van mij, hangen aan ’t draadje van de frs 150 per maand totdat mijn werk begint te gaan.
Breekt dat draadje vóór dien tijd – dan “morituri te salutant”.22 Het is precies, precies uitgerekend en slechts met de allergrootste zuinigheid kunnen we rondkomen. Maar dat is ons een geluk omdat wij door liefde vast aan elkaar zijn gehecht.
Het rustig blijven van Pa en Moe zal voor 3/4 afhangen van ’t geen gij hun zegt. Maakt gij bezwaar dan zijn de poppen aan ’t dansen. Zegt gij iets van rustig blijven, niet hinderen, of weet er op een of andere wijs een mouw aan te passen om hen te calmeeren, zij zullen kalm blijven. Gij hoeft U zelf daarom niet te compromitteeren of de verantwoording op U te nemen. Geenszins, die rust op mij. Maar wel kunt gij hun als gij zoo voor mij blijft als gij tot heden geweest zijt, geruststellen in twee opzigten omtrent het finantieele, 1 dat voor courante uitgaven ik door Uw maandgeld een ressource heb. 2 dat ik van hun niets vraag, geen cent, geen oud kopje of bordje. 3e dat ik de noodigste meubels, beddengoed, kinderkleertjes, wiegje &c. reeds heb.–
Ziedaar broer, moge het “dramatische” maar voorkomen worden en moge de sereniteit maar blijven voor ons allen. Dit is mijn hoop en dit is ’t geen waar ik naar streef.

translation
 1r:1
My dear Theo,
I received your letter with the enclosure and immediately paid the landlord. There’s a mortgage on the house and so the rent is collected by someone else, who evicted the people downstairs last month; he gives short shrift. What you say about dividing the month into 3 so that I would receive the money on the 1st, 10th and 20th is most welcome. That’s much easier for me. I don’t need to tell you what a relief your letter was.
Have you received the Fish-drying barn drawing?1 I’m working on a couple more to add to it,2 so that you’ll have 3 or so done in the same manner.
C.M. also has some in this manner,3 but haven’t heard from him yet.
I want to say something more about what you seem to fear, namely the possible steps the family may take to make me a ward of court. If you think that ‘a few witnesses (false ones at that) need only state that you can’t manage your financial affairs, and that’s enough to give Pa the right to deprive you of your civil rights and make you a ward of court’, if, I say, you really think that it’s that easy these days, then I take the liberty to question that.
Those wardships which were often so scandalously abused to get rid of people thought to be ‘troublesome’ or ‘disagreeable’ (awkward customers)4 aren’t granted so readily these days. And the law gives the accused the opportunity to appeal, as well as numerous remedies.
But, you will say, a clever lawyer will twist the law &c. &c. So be it, but I say to you, in this day and age people aren’t made wards of court so easily or so readily...
I know of a case where even the Jesuits were unable to have someone they wanted out of the way made a ward of court, for the simple reason that the man said, I am not in the slightest the sort of person to whom wardship is at all applicable, and wouldn’t give in.  1v:2
Then, an example of someone who was placed under supervision somewhere against his will so that he couldn’t go where he pleased, warns the person supervising him that he has no right to deprive him of his freedom and must let him go... warns him several times quite coolly and calmly but receives a refusal in reply. Then smashes his guard’s brains in with the poker and remains calmly standing beside him and gives himself up. The case was investigated and the result was complete acquittal (because in some extreme cases there’s a ‘right of self-defence’), and because of the murder the original case was looked at again and it was found that the accused wasn’t someone who deserved to be made a ward of court.
In short, in this day and age it isn’t easy to make someone a ward of court if he protests calmly and manfully and forthrightly. I don’t really think the family would do such a thing... but, you will say... at the time of Geel5 they already wanted to. Sadly, yes — Pa is capable of it — but I tell you, if he dares to attempt something like that, I will stand up to him to the utmost. He’d do well to think twice before attacking me, but again I doubt whether they’d dare do such a thing. If they do want and dare to, I shan’t say, ‘Oh, please don’t do that’, but on the contrary, I’ll let them go ahead so that they’re shamed in public and have to bear the costs of the matter. I say to you, I know of a case in which a noble, very rich family wanted to make someone a ward of court, employing lawyers and Jesuits, but still didn’t succeed in having that person made a ward of court — even though he was accused on two counts: first, incompetence in financial matters and second, diminished mental capacity. He protested, and the judge let the family know unofficially that they’d be well advised to drop the case; the family had to give up even before proceedings really began.
I would only add this: that, it being known to you that I protest at all times against anything of the sort, if sooner or later they take advantage of, for example, a possible sickness or indisposition on my part to take action against me, you will know that it is not with my consent.  1v:3
In the event of illness I hope that you would resist any attempt to exploit my helplessness. In a healthy state I can deal with it on my own, and have no fear of anything of this kind. And I can’t believe that they’d really resort to such a measure, but if at some time you learn that steps are being taken, let me know.
Of course I don’t mean when people are just talking about it or mention it — I can put up with mere talk, but not if it turns into deeds. If they do something, I hope you’ll warn me. I’m familiar with the law on wardship,6 I do not believe they can do anything to me.
Once before in my life, many years ago though, I had a letter along the same lines as your last one. It was from H.G.T., whom I had consulted about something that I’ve regretted speaking to him about ever since. Then, I recall, a kind of fear swept over me and I was afraid of my family. Now — 10 or 12 years later — I’ve learned to think differently about my obligations and relationship to my family. Pa is always harping on the ‘respect and obedience’ I’m supposed to owe him. I don’t mean to say that a child shouldn’t owe its parents respect and obedience,7 but I want to point out that Pa sometimes abuses that badly and, for example, if someone doesn’t agree with him, immediately takes it as a lack of respect. It would be a fine thing if I were to organize my life as Pa would like it. It’s absolutely certain that then nothing more would come of my drawing, for I would be unable to do anything any more. I’ll share and agree with Pa’s view when Pa acquires an understanding of art, and that will never happen. The ministers often bring ‘beauty’ into a sermon, but then it’s in their usual way and very heavy going.
Now, I’m glad you’ve told me frankly what you think about Sien, namely that she intrigued and that I allowed myself to be fooled by her. And I can understand that you might think that, because such cases aren’t unknown. However, I remember once shutting the door so firmly in the face of a girl who wanted to try something similar that I rather doubt that I’m likely to be the victim of a crude intrigue.  1r:4
The position with Sien is that I am truly attached to her and she to me, that she’s my loyal helper who goes everywhere with me, and who becomes ever more indispensable to me each day. My feelings for her are less passionate than my feelings last year for Kee Vos, but a love like mine for Sien is the only kind I’m capable of, especially after being disappointed in that first passion. She and I are two unfortunates who keep each other company and bear the burden together, and it’s in that way that unhappiness is turned into happiness and the unbearable is made bearable. Her mother is just like an old woman as Frère paints them. Now, you understand that I wouldn’t care a great deal about the formality of marriage if the family didn’t, as long as I remain loyal to her. But I know for certain that Pa really does think it important, and although he won’t approve of my marrying her he would think it far worse if I lived with her without being married. His advice would be: leave her, and he would give that advice in this form: wait, which would be the end of it and quite inappropriate. Pa’s like that... he procrastinates over matters that are urgent and pressing, and by doing so can make a person furious. So let Pa keep his ‘wait’ to himself, for if he should say it I couldn’t restrain myself. I’m 30 years old with furrows on my forehead and lines on my face as if I were 40, and my hands are full of grooves — yet I’m regarded by Pa, in his eyes, as a boy (it’s 18 months since Pa wrote to me ‘you are in the first flush of youth’). And that’s then said with a tuppence-worth of wisdom thrown in that I’ve heard many times before. Do you know what I compare Pa and Uncle Stricker with?... ‘The two augurs’ by Gérôme.8 But I’m an “awkward customer” — so be it.
Now you will say: Vincent, immerse yourself instead in perspective and the Fish-drying barns. And then I say, you’re quite right, brother, and that’s why I’m going to work on the two drawings that belong with the first, and that you’ll presently receive as proof that I like nothing so much as immersing myself in the things of nature and drawing, without going into such, to me, eminently foolish matters as being made a ward of court. Adieu, with my warm thanks for your loyal help.

Ever yours,
Vincent.

 2r:5
I held on to this letter because I wanted to send the small drawings with it, but they still need some work. But one is finished, namely another fish-drying barn.9 Sien and I camped in the dunes for it for days on end from morning till evening like true bohemians. We took bread and a small bag of coffee, and fetched hot water from a water and coals woman10 in Scheveningen. This water and coals woman in her setting is wonderful — indescribably interesting. I’ve already been to that shop at 5 in the morning when the street-sweepers came to drink their coffee. That would be a thing to draw, old chap!!! However, the posing of the various figures would cost me quite a lot, but at heart I long to do it. Do write to me when you can to let me know what you think of these three latest drawings. And also whether you really think I should be more afraid than I am of being made a ward of court, which I believe impossible. For I should not be unconcerned if steps were really being taken; that goes without saying. It would be inconvenient for me to go to Etten just now, first because I’m so wrapped up in my work, and second because the journey would cost me more than I can afford, and I can better spend it on Sien.
I’m delighted by the prospect of your coming. I’m eager to know what sort of impression Sien will make on you. There’s nothing special about her; she’s just an ordinary woman of the people who for me has something sublime. Anyone who loves an ordinary, everyday person and is loved by her is happy — despite the dark side of life.
If it hadn’t been that she needed help last winter, the bond between her and me wouldn’t have come about in the circumstances, after my disappointment and wounded love. In fact, though, it was precisely the feeling of being able to be useful after all, even despite that disappointment, that brought me to my senses and made me arise. It isn’t that I sought it, but I found it, and now the fact is that there’s a warm attachment between her and me, and it would do me no credit to give that up.  2v:6
I might perhaps have become indifferent and sceptical if I hadn’t met Sien, but my work and she now keep me active. And I would like to add that, because Sien takes on all the toil and worry of the painter’s life and is so willing to pose, I believe I’ll be a better artist with her than if I had won Kee Vos. For Sien may not be so graceful and has perhaps, or rather certainly, very different manners, but I’ve been struck by her good will and devotion.
Heyerdahl has now seen Sorrow,11 but I would like the latest three drawings to be seen by a draughtsman, for example Henri Pille. H. Pille certainly won’t remember me, although we have met,12 and I know that he’s someone who’s sometimes very odd in his behaviour, and I don’t know whether he’ll say anything. But I just wanted to know whether the drawings would make any impression on him and whether they appealed to him. I say this just in case you run into Henri Pille now and again, for you’d have to show them to him as if by chance. I must also tell you that all goes well with my collection of woodcuts, which I think of as belonging to you although I have the use of them. I now have at least a thousand prints, English (mainly SWAIN’S),13 American, French. And Rappard, for example, who now also collects them, liked them very much. So that’s something that belongs to you which you haven’t yet seen. But I’m sorry that I was unable to buy Doré’s London recently.14 The Jew 15 wanted 7.50 guilders for it, but I couldn’t pay that. And an Album Boetzel.16 Anyway, you’ll see them when you come here, and I hope be pleased with them. Perhaps through them you’ll make the acquaintance of some artists you’ve seen little or nothing of before.

Vincent

 3r:7
My dear Theo,
What I really must say to you is this. You know full well that right up to today there has never been anything of a criminal nature in my life and that I’m in full possession of my civil rights as a Dutchman. That I’ll be on my guard against such things as are not permitted under the law of the land, but then would certainly not allow myself to be molested or made a ward of court or anything like that. I’m aware that sometimes very ugly things were repeatedly said about me in the family in various ways, although I don’t know the exact source. But I doubt whether those who said those things would dare to maintain them if it really came down to swearing to them in court or something like that.
I don’t know whether you have the Constitution of the Netherlands and the other laws. I’ve frequently consulted them about various questions for myself, if I doubted the legality of something or other. And not only the Dutch laws, but I’ve sometimes taken the trouble to compare the Dutch regulations with the French or English constitution. Not only now but in previous years when I was studying some points of history, I had to look up the laws.
So I declare to you that I’ll calmly await the course of events, but I just hope the question won’t arise and that, on the contrary, the family will be disposed  3v:8 to settle things in an orderly and peaceful way when the need arises.
I must tell you, Theo, that I’ve noticed that Pa, for example, sometimes does not take the trouble to check things, or bases and establishes a judgement on such shaky foundations and superficial impressions, information or hearsay that it can’t hold water. Moreover, an article of the law shouldn’t be viewed in isolation or taken out of context, but should be seen in the context in which it occurs, with the amendments and explanatory articles that go with it.
If, for example, it says, ‘A child owes its parents respect’, as the law on paternal authority begins,17 it isn’t good enough to fly into a temper and say, ‘You don’t have enough respect for your parents’. You must first think and see if there’s indeed anything unlawful in the child’s behaviour before resorting to the law.
But what often happens in our family? There’s some piece of gossip; people inflate it, take it to an extreme, arrive at a judgement or decision about someone, sometimes entirely without having informed the person in question or speaking to him, relying solely on impressions, hearsay, snippets of information (the devil take them, especially the last). Our dear Uncle Cent has a way of gathering ‘snippets of information’ that I find far from loyal.
For my part, when I saw that kind of thing at home, I said often enough to Pa, This will bring you no good.
Just imagine, Theo, how very different it could have been in our home. If Pa had been a little less suspicious of me, for example, if he was a little less mistrustful, if, instead of always seeing me as doing everything wrong, he had devoted a little  3v:9 more patience and good will to understanding my true intentions — which he always completely misinterprets. In the first place he would have felt less sorrow on my account and more peace of mind about me, and in the second would have spared me a good deal of sorrow.
For it’s a great sorrow to think that it’s even worse: as if I had no home, no father, no mother, no family, and I’ve often thought that – do so now as well.
But one thing is certain: one may not proceed behind someone’s back, not even, I believe, make decisions about someone, even in a family council, unless the accused, or rather the person about whom the council is deliberating, is present. But what is a family council? In many cases no more than an intrigue, sometimes a sop to the family’s vanity — much ado about nothing.
But often something is decided which proves that those present have overlooked the law and which will thus not be upheld when it actually comes to court. If I really were a bad or spiteful, trouble-making person or an intriguer or dimwit, then I really would be afraid.
Now, being as I am, I really don’t believe that I have anything to fear from any steps the family or members of the family may take against me.
It is my sincere wish that no steps be taken against me, not because I fear anything but because I would rather have peace than disputes.
I do wish that you knew Sien, but you’re so far away and it’s impossible for me to describe a person so that you’d know her well enough from the description alone. However, I can try. Do you remember the nursemaid we had years ago in Zundert, Leen Veerman?18 Sien is a similar type of person, I believe, if my memory is correct.  3r:10 Now, her profile is rather like the Angel of the passion by Landelle, you know that I mean a kneeling figure — the print is published by Goupil.19 But of course she isn’t exactly the same, I mention it just to give you a rough idea of the line of her face. She had a mild case of smallpox and is thus no longer beautiful, but the lines of her figure are simple and not without grace. What I appreciate in her is that she doesn’t play the coquette with me, goes her own way quietly, is thrifty, is very willing to adapt to circumstances as she finds them and to learn, so that she can help me in my work in a thousand ways. And the fact that she’s no longer beautiful, no longer young, no longer silly, no longer coquettish — those are the very things that make it possible for me to do something with her. Her constitution has suffered severely, and last winter she was very weak. Now, thanks to plain food, plenty of walking and fresh air and taking baths, she’s much stronger and more robust than then. But a pregnancy is a hard undertaking. Her speech is ugly, and she often says things and uses expressions that our little sister Willemien, for example, who was brought up very differently, wouldn’t say, but this no longer bothers me in the slightest. I would rather she had ugly speech and was good than cultured in her speech and without a heart. But that’s just it — she has lots of heart — can endure, has patience, good will, takes trouble, and rolls her sleeves up. Comes every week to scrub the studio to save the money for a cleaner. Well, we’ll be poor from time to time, but as long as she has something to eat, she too doesn’t have a weak constitution in the sense of having an illness. But she has repeatedly suffered a lot, from smallpox for example, and then from throat disease. But that’s no reason why she shouldn’t grow old, and in complete good health. What’s more, what reason do I have for melancholy? I have my work after all, and my enjoyment of it. Since when is there any need to waver or hesitate or be faint-hearted? That’s why people fail, but not through tackling the difficulties and problems, even if they seem to be of huge dimensions.  4r:11
I must ask you something again in confidence. Do you think Pa might perhaps be concerned that I was going to ask him for money because I’m in this situation? Let me just explain how things stand. I most certainly wouldn’t do that. Pa has often told me that my upbringing &c. cost more than that of the others. This is why I’ll now not ask Pa for anything more, for example in the event of marriage, not so much as a single old cup or saucer. Sien and I have the essentials. The only thing we can’t do without as long as I can’t sell is the 150 francs from you for the rent, bread, shoes and drawing materials — in short, the running expenses. But make no mistake, I don’t want to interfere in Pa’s financial affairs either now or later (he has always kept them completely hidden from me, except that he told me long ago and on very many occasions that there had been a capital but that this had been drawn on and was now reduced to almost nothing). You know what I’m like. I’m not the sort of money-grubber or miser who would ask Pa for something now, knowing how things stand, although I know no more details beyond the general point that the capital has been reduced to nothing or soon will be.
I sometimes feel as deep a compassion for Pa and Ma as you, but you know that I can’t do what you do and so I never mention it. However, you know what I think about it, and if you happen to discuss the matter you could tell Pa this. I ask for nothing, not so much as an old cup or saucer, only one single thing — that I be allowed to cherish and care for my poor, weak, tormented little wife as well as my poverty permits, without steps being taken to separate or hinder us or cause us sorrow. No one cared for her or wanted her, she was alone and abandoned like a discarded rag and I picked her up and gave her all the love, all the tenderness, all the care, that was in me. She felt that and has grown stronger, or rather is in the process of growing stronger.
You know the old fable or parable. There was a poor man in a city who had absolutely nothing except for one little ewe lamb20 that he had bought and fed so that it grew up in his house — it ate from his meat and drank from his cup and slept in his bosom and was like a daughter to him. There was also a rich man in the city, who had many flocks of sheep and herds of cattle. Even so, he took that ewe lamb from the poor man and slaughtered it.  4v:12
See, if Tersteeg, for example, could do what he wanted, he would take Sien from me and throw her back into that accursed old life that she always loathed.
And for what? — to please Princenhage21 or to give himself an air of virtue as if he’d caught me committing a crime! They have no feeling at all in Princenhage; they’re bored, so an intrigue — someone to persecute, or something like that — is a welcome diversion. And yet, how do I obstruct Tersteeg? I ask nothing from him, I don’t bother him in any way — for as you know I haven’t even set foot in his gallery for six months. Shall not do so in the future either, because now more than ever I find him hateful for his lack of normal human feeling, because he has no respect for life but just hacks at it savagely. A person without money should be done away with according to him... away with them — all rags and tatters.
Let me be quite clear, the lives of the woman, the children and me hang by the thread of the 150 francs a month until my work starts to go.
If that thread breaks before then, it’s ‘morituri te salutant’.22 It has been worked out exactly, exactly, and we can only make ends meet by exercising the greatest possible thrift. But to us that’s a blessing, because we’re bound firmly to each other by love.
Whether Pa and Ma remain calm will depend for 3/4 on what you say to them. If you voice an objection, the fat will be in the fire. If you say something like, stay calm, don’t interfere, or if you manage one way or another to calm them, they’ll stay calm. You need not compromise yourself for this or take the responsibility yourself. Far from it — that rests with me. But, if you remain what you’ve been to me up to now, you could reassure them in two respects as regards finances: first that I have a resource for meeting running expenses in your monthly sum; second that I ask nothing from them, not a penny, not so much as an old cup or plate; third that I already have the most essential furniture, bedding, children’s clothes, cradle &c.
There you have it, brother. May the ‘dramatic’ be avoided and may serenity prevail for all of us. This is my hope and this is what I strive for.
notes
a. Variant of ‘Maakt korte metten’; also used in letters 239, 456, 507 and 516.
1. It is not certain which drawing of a fish-drying barn is being referred to here; see letter 233, n. 2 and the following note.
2. These may have been the drawings Fish-drying barn (F 940 / JH 154 ) and Carpenter’s yard and laundry (F 944 / JH 153 ), which Vincent was to send on Saturday, 3 June (see letter 235). The watercolour Fish-drying Barn (F 945 / JH 160 ) was not done until later; see letter 251.
3. Uncle Cor had Fish-drying Barn (F 938 / JH 152 ) and Fish-drying barn (F 946a / JH 151 ) (see letter 214).
4. Van Gogh uses the expression ‘mauvais coucheur’ several times. Strictly speaking, it means ‘hothead’, but he gives it various, cognate meanings such as ‘black sheep’, ‘undesirable or disagreeable person’, ‘awkward customer’ and ‘difficult character’. Cf. also letters 279, 280, 289, 432 and 474.
5. For the ‘Geel affair’, see letter 185.
6. One could be made a ward of court by relatives on the grounds of ‘foolishness, insanity or frenzy’ or of ‘wastefulness’. See Burgerlijk wetboek. Official edition. The Hague 1837, p. 107, art. 487. In the case of insanity, the ward of court could be cared for at home, or in a hospital or institution (pp. 111-112, art. 509). If the person had been made a ward of court because of wastefulness, one consequence could be confinement in a house of correction (p. 112, art. 511). See Carel Asser, Het Nederlandsch burgerlijk wetboek, vergeleken met het wetboek Napoleon. The Hague and Amsterdam 1838, p. 215, and Carel Asser, Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch burgerlijk recht. Eerste deel. Inleiding – Personenrecht, bewerkt door Paul Scholten. Zwolle 1912, p. 581. Cf. also letter 227.
7. The chapter ‘Van de vaderlijke magt’ (On paternal authority) began with the words: ‘A child, of whatever age, owes its parents honour and respect’. See Burgerlijk wetboek. The Hague 1837, p. 75, art. 353. Van Gogh mentions this law later in this letter.
8. Jean Léon Gérôme, The two augurs, 1861 (Auction Sotheby’s New York, 24 April 2003). See Ackerman 1986, pp. 210-211, cat. no. 133. Goupil published a photograph of Les deux augures in the series ‘Galerie photographique’, no. 115 (Bordeaux, Musée Goupil). Ill. 130 .
9. This ‘little drawing’ is not known. Cf. notes 1 and 2 above.
10. A ‘water and coals woman’ sold water, glowing coals and fuels.
11. Theo was in touch with Heyerdahl because in 1881-1884 he acted as his dealer. See exhib. cat. Amsterdam 1999, p. 157. Theo had two versions of Sorrow that he could show to Heyerdahl, one of the first three that were made and a larger version; both are unknown (see letters 216 and 222).
12. Van Gogh had probably met the artist Charles Henri Pille while he was in Paris working for Goupil & Cie between May 1875 and March 1876.
13. In the Van Goghs’ estate there are 152 prints engraved by Joseph Swain; 149 of them date from before June 1882. Most come from Punch and The Illustrated London News.
14. Gustave Doré and [William] Blanchard Jerrold, London – A pilgrimage. London 1872. Cf. letter 101.
15. Van Gogh is referring here to Jozef or David Blok; see letter 199, n. 7.
16. The French engraver Ernest Philippe Boetzel published a series of Albums with engravings of Salon works. In Troisième et quatrième années Album Boetzel. Le Salon 1872-1873. (Paris. Typographie Lahure. 9 rue de Fleurus. Se vend chez M. Boetzel, 23 rue d’Aboukir), Boetzel refers to ‘the continuation of the Albums Boetzel 1869-1870, in which the principal works exhibited at the Salon over the last two years have been reproduced’. The albums were available at the Bureau of the Gazette des Beaux-Arts.
17. The Family Council (conseil de famille) was a body prescribed by French law (Code civil, art. 405 ff) and appointed ad hoc. It was presided over by a justice of the peace and consisted of six relatives of the minor (under the age of 21) or the ward of court. The council was in charge of appointing guardians, giving minors permission to marry or to manage assets, advising on making people wards of court and other matters. Although the system of family councils was included in the Civil Code only until 1838, it lived on in practice for much longer. See E.K.E. von Bóné, De familieraad in Nederland 1811-1838. Rotterdam 1992.
18. Van Gogh remembers Helena (Leen) Elisabeth Veerman from his earliest years in Zundert. In 1861 she left the Van Gogh family for Simonshaven, where she and her sister Maria became the maids of the Rev. Pieter Peaux, who was born in Etten (SAZ). Whether Theo found the comparison between Sien and Leen illuminating is open to doubt; he was four years old when she left.
19. Goupil published a number of photographs after Charles Zacharie Landelle, among them Les anges de la passion – la couronne d’épines (The angels of the passion – the crown of thorns) and Les anges de la passion – Le calice (The angels of the passion – The cup). The latter bears some resemblance to Van Gogh’s description (Bordeaux, Musée Goupil). Ill. 1030 . In both these works the plural ‘angels’ is used but Van Gogh talks about only one angel, so it may also be that he was thinking of Landelle’s L’ange de la douleur (The angel of sorrow), in which one angel is shown en profil beneath Christ’s Cross; her pose makes it seem as if she is kneeling (Bordeaux, Musée Goupil). Ill. 1917 .
b. Means: ‘om te besparen op de werkster’ (to save the money for a cleaner).
c. Means: ‘sterker geworden’ (got stronger).
20. For the fable of the ewe lamb see 2 Sam. 12:1-14.
21. Uncle Vincent and Aunt Cornelie lived at Princenhage.
22. ‘Those who are about to die salute you’; for this phrase from Suetonius’ (Claudius, 21), see letter 228, n. 24.