Back to site

367 To Theo van Gogh, The Hague, on or about Wednesday, 25 July 1883.

metadata
No. 367 (Brieven 1990 370, Complete Letters 305)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, on or about Wednesday, 25 July 1883

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b328 V/1962

Date
We have dated the letter on or about Wednesday, 25 July 1883; see Date at letter 366.

Ongoing topics
Planned visit by Theo (361)
Storage of painting materials at De Bock’s (360)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Van morgen komt een man bij me die 3 weken geleden een reparatie aan de lamp voor me gedaan had en van wien ik tegelijkertijd eenig aardewerk had gekocht dat hij me zelf opdrong om te nemen.1
Hij kwam mij een standje maken dat ik zijn buurman pas betaald had en hem niet. En dat met ’t noodige lawaai, vloeken, schelden &c. Ik zeg hem dat ik hem betalen zal zoodra ik geld ontvang maar ’t op ’t moment niet heb en dat is olie in ’t vuur. Ik verzoek hem de deur uit te gaan en eindelijk duw ik hem de deur uit maar hij, misschien expres ’t daarop latende aankomen, pakt mij bij den nek en gooit me tegen den muur aan en verder plat op den grond.2 Zie, dit is iets waar ge uit ziet met welke petites miseres3 men te maken heeft. Zoo’n kerel is sterker dan ik hè – ze geneeren zich niet. Nu, zulk slag zijn al de kleine winkeliers &c. waar men voor dagelijksche behoeften mee te maken heeft. Zij komen zelf vragen dit of dat van hen te nemen of, als men naar een ander gaat, vragen om klandisie, maar als men ongelukkigerwijs langer dan een dag of 8 met betalen moet wachten is het schelden en standjes maken. Enfin ze zijn eenmaal zoo en wat zal men er van zeggen, ze zitten zelf ook in de engte soms. Ik schrijf U ’t geval eens om U te toonen dat het wel ietwat urgent is dat zoo mogelijk ik wat geld kon maken. Toen ik naar Schevening ging heb ik er nog een paar moeten laten wachten. Ik heb een beetje zorg broer, en nog al verdriet en moeite. Ik verlang naar Uw komst omdat ik het wel decideeren wou of ik verhuizen moet al dan niet. Om het hier te kunnen houden zou ik iets meer moeten verdienen in ’t algemeen, het weinige dat ik te kort kom maakt het leven hier onhoudbaar.
Overigens, het werk heb ik zoozeer geen tegenspoed mee wat betreft dat al de petites miseres mijn lust er in niet influenceeren en niet beletten ik toch een & ander maak.  1r:2 Bij de Bock staan een paar kleine marines, een met een woelige, een met een kalme zee,4 in welk genre ik enorm graag zou doorgaan. Gisteren een boerenwoning met rood dak onder hooge boomen.5 Nu, figuurstudies schilderen zou me geloof ik voor veel dingen helpen, ik ben er aan begonnen met een jongen in ’t aardappelland en een in den tuin bij een rieten schutting.6 Daar zou ik kracht achter moeten kunnen zetten.
Het incident van van morgen is mij een wenk dat het pligt is om raad te schaften en kleiner te gaan wonen en op een dorpje als er geen licht komt om ’t hier ietwat ruimer te krijgen. Anders, ’t atelier hier is praktisch genoeg en aan mooie dingen om te maken is hier geen gebrek. De zee heeft men ook niet overal.
Wat ik U zei dat ik me niet sterk voelde is waar, het is nu neergedraaid op pijn tusschen de schouders en in den lendenwervel, wat ik bij tijden wel meer heb maar ik weet bij ondervinding men dan wat op zou moeten passen anders wordt men te zwak en kan zich er niet zoo makkelijk meer van redresseeren.
Betrekkelijk geef ik de dingen over. De omstandigheden zijn me wat te zwaar geweest in den laatsten tijd en mijn plan om door assidu en raisonable werken vrienden van vroeger terug te winnen ligt in duigen. Theo één ding is ’t wel goed we eens bespreken – ik zeg niet dat daar nu direkt sprake van is maar de dagen zouden nog somberder kunnen worden en voor dat geval wou ik wij het afspraken. Mijn studies en al wat er van werk op ’t atelier is zijn gedecideerd Uw eigendom. Nu is er geen sprake van – nog eens – maar in vervolg van tijd b.v. wegens ’t niet betalen van belasting – kan men den boel verkoopen, maar in dat geval wou ik het werk wel in veiligheid brengen en het huis uit. Het zijn mijn studies die voor later werk ik moeielijk missen kan, dingen die me veel moeite gekost hebben om te maken.7
 1v:3
Hier in de straat is er tot heden geen een die belasting betaalt, toch zijn allen voor verschillende sommen aangeslagen, ik ook, en heb ik tweemaal schatters bij me gehad die ik echter op mijn 4 keukenstoelen en ongeverfde tafel heb gewezen en gezegd ik niet in de termen viel zoo hoog aangeslagen te worden.8 Dat als ze bij een schilder tapijten, pianos, antiquiteiten &c. vonden, ze misschien geen ongelijk hadden zoo’n man aan te kalkena als kunnende betalen doch dat ik niet eens mijn verfrekening betalen kon en er geen articles de luxe doch wel kinderen bij me waren en er dus niets bij me te halen was voor hen. Ze hebben me toen biljetten en aanmaningen gestuurd doch ik heb me daar niets van aangetrokken en toen ze er eens om terugkwamen gezegd dat het noodeloos was want dat ik er eenvoudig mijn pijp mee opstak. Dat ik het niet had en mijn 4 stoelen, tafel &c. toch niets zouden opbrengen. dat het nieuw niet zooveel waard was als waar ze me voor wilden opschrijven.
Sedert hebben ze me dan ook met rust gelaten, nu reeds maanden lang. En anderen hier in de straat betalen ook niet.
Toch, nu we er over aan ’t spreken zijn, voor zoo’n geval wou ik ik wist waar mijn studies te bergen. Enfin ik zou ze bij v.d. Weele b.v. kunnen brengen of zoo. En mijn gereedschap ook. Er is altijd nog een zekere hoop bij mij dat als ge eens op ’t atelier komt gij nog dingen vinden zult waarvoor misschien iemand op te warmen zoude zijn, ook al hebben ze nu geen bepaalde handelswaarde.
Aan werk mankeert het niet.
Après tout heb ik in den grond geen gevoel van moedeloosheid en integendeel kan ik instemmen met wat ik onlangs in Zola las, “Si à present je vaux quelque chose, c’est que je suis seul et que je hais les niais, les impuissants, les cyniques, les railleurs idiots et bêtes”.9 Maar dat alles zou misschien  1v:4 niet wegnemen ik ’t beleg niet kon houden als ik hierbleef. Ik schrijf er juist over omdat het in ’t begin is en de manoeuvre van goedkooper gaan wonen misschien de uitkomst, al is het op zich zelf alleen ter wille van minder verwonen bepaald urgent.
V.d. Weele heeft de zilveren medaille voor zijn schilderij die hij dubbel en dwars verdiend heeft, ik ben blij dat hij die gekregen heeft.10
Ik heb over dat Schij van v.d. W. veel gedacht omdat ik ’t heb zien maken voor een deel en ik er nog al over gepraat heb met hem en dadelijk er mee ingenomen was.
Ik geloof Theo, dat met geregeld en bedaard voortwerken in de toekomst ik ook zoo iets zoude kunnen.
Maar er zou in elk geval nog een periode van assidu schilderen tusschenbeiden moeten liggen en daarvoor zouden middelen moeten wezen, die ’t me nu donker voorkomt te kunnen krijgen. V.d. Weele is er toe gekomen door de helft van zijn tijd te sacrifieeren aan dingen die hij niet voor zijn pleizier doet maar dan ook middelen door wint om zijn schilderkist gevuld te houden en te eten &c. Misschien, misschien als er bij mijn werk ’t een of ander artikel mogt komen dat de lui zouden willen hebben, lapte ik ’t hem ook. Om verkoopen op zich zelf – als ’t niet daarom was om te kunnen voortgaan – zou ik anders niet veel geven, ik zeg U ronduit dat van de idees omtrent kunst die ik in mijn periode bij Goupil11 heb opgedaan – ofschoon ik wel denzelfden smaak gehouden heb – voorzoover zij de praktijk aangaan weinig heeft steek gehouden, ’t maken der dingen gaat niet zoo als men als men handelaar is zich wel voorstelt, en het schildersleven is anders, de studie is anders. In welken zin zou ik moeielijk kunnen zeggen maar het woord van Daubigny “ce ne sont pas mes tableaux que j’estime davantage, qui me rapportent le plus”12 is iets wat ik nu geloof, en toen ik bij G&Cie was en had het gehoord zou ik gedacht hebben dat hij ’t zoo maar par manière de dire zeide. Adieu kerel – ik zit er een beetje in, ge ziet aan wat ik U schrijf van mijn schermutseling van dezen morgen dat de lui niet veel consideratie met me gebruiken. Als men een hoogen hoed droeg & ik weet niet wat meer dan bleven ze waarschijnlijk meer op een zekeren afstand. Men heeft toch zijn gevoel van de dingen en het is niet aangenaam. Enfin ik wou er iets bij ’t werk te vinden was waardoor er wat ruimte kon komen. adieu, schrijf eens spoedig, ik verlang er zoo naar.

t. à t.
Vincent

translation
 1r:1
My dear Theo,
A man comes to me this morning who had repaired the lamp for me 3 weeks ago, and from whom at the same time I bought some earthenware that he himself pressed me to take.1
He came to tell me off because I had just paid his neighbour but not him. Accompanied by a lot of noise, swearing, ranting &c. I tell him I’ll pay him as soon as I receive money but that I don’t have it at the moment, and that adds fuel to the flames. I ask him to leave, and in the end I push him out of the door but, perhaps deliberately letting things get to this point, he grabs me by the neck and throws me against the wall and then flat on the floor.2 You see, this is the sort of thing from which you can see the petty vexations3 one is faced with. A chap like that is stronger than I am, right? — they aren’t at all ashamed. Well, all the small shopkeepers &c. one deals with for daily necessities belong to the same type. They come themselves to ask you to take this or that from them or, if one goes to someone else, they ask for your custom, but if one must unfortunately put off payment for longer than a week it’s cursing and scolding. Anyway, that’s the way they are, and what can one say? They themselves are sometimes hard pressed. I’m telling you about this to show you that it’s rather urgent that I make some money if possible. When I went to Scheveningen I had to leave one or two others waiting. I’m a little worried, brother, and have considerable sorrow and difficulty. I long for you to come because I want to decide whether or not I should move. To carry on here I would need to earn a bit more in general; the little that I lack makes life here unbearable.
Otherwise, I have so few setbacks in the work that all the petty vexations don’t affect my pleasure in it and don’t prevent me doing one thing and another.  1r:2 There are a couple of small seascapes at De Bock’s, one with a choppy, one with a calm sea,4 a genre I’d very much enjoy pursuing. Yesterday a peasant cottage with a red roof under tall trees.5 Well, I believe that painting figure studies would help me with many things, I made a start with one boy in the potato field and one in the garden by a cane fence.6 I ought to be able to put some effort into them.
The incident this morning is a sign to me that it’s a duty to confer and to take a smaller place in a village if there’s no hope of being a little better off here. Otherwise, the studio here is practical enough, and there’s no lack of beautiful subjects to do here. And it isn’t everywhere that one has the sea.
What I said to you about not feeling strong is true, it has now come down to pain between the shoulders and in the lumbar vertebra, which I’ve had before from time to time, but I know from experience that one must then be careful, otherwise one gets too weak and can’t easily recover.
I’m relatively resigned to things. Circumstances have been a little too much for me recently, and my plan to win back old friends by working constantly and sensibly has been shattered. Theo, there’s one thing that it would be good for us to discuss at some point — I’m not saying that there’s any question of this right now, but the days could become darker still and I would like us to agree on this for that eventuality. My studies and everything in the way of work in the studio is definitely your property. The question doesn’t arise now — I repeat — but in due course, for instance because of unpaid tax, the things may be sold, and in that case I would like to put the work in a safe place and out of the house. It’s my studies that I can hardly do without for later work, things that have taken me a great deal of trouble to do.7  1v:3
So far there hasn’t been a soul here in the street who pays tax, yet all have been assessed for various sums, including me, and I have twice had appraisers here; I drew their attention, however, to my 4 kitchen chairs and unpainted table and said I wasn’t eligible to be assessed for so much.8 That if they found carpets, pianos, antiques &c. at a painter’s, they might not be wrong to assess such a man as being able to pay, but that I couldn’t even pay my paint bill, and that there were no luxury items but only children in my house, and that consequently there was nothing to be had from me. They then sent me demands and final notices but I ignored all that and said, when they came back again, that it was pointless because I simply lit my pipe with them. That I didn’t have it, and my 4 chairs, table &c. wouldn’t raise anything anyway. That they weren’t worth as much new as they wanted to assess me for.
They have indeed left me in peace since, for months now. And other people here in the street aren’t paying either.
Still, now that we’re talking about this, I wish I knew where to store my studies in such an event. Well, I could take them to Van der Weele, say, or someone. Together with my tools. I always have a certain hope that when you come to the studio sometime you will yet find things in which someone might possibly be interested, even though they have no particular commercial value.
There’s no lack of work.
Despite everything, at heart I don’t have a feeling of dejection, and on the contrary I can agree with what I read recently in Zola, ‘If at present I’m worth something, it’s because I am alone and because I hate the ninnies, the incapable, the cynics, the idiotic and foolish mockers’.9 But none of that can perhaps  1v:4 do away with the fact that I can’t withstand the siege if I stay here. I write about this very matter because it’s at the beginning, and the manoeuvre of moving to a cheaper place may perhaps be the solution, although it’s very urgent in itself purely for the sake of spending less on accommodation.
Van der Weele has the silver medal for his painting that he more than deserves, I’m glad he has got it.10
I’ve thought a good deal about that painting by Van der W. because I saw it being done in part, and talked quite a lot about it with him and was immediately attracted by it.
I believe, Theo, that I too could do something like that through carrying on working regularly and calmly in the future.
But in any event, there would have to be a period of constant painting in between, and for that there would have to be means, and at present the prospect of getting them seems to me slight. Van der Weele has managed it by sacrificing half of his time on things he doesn’t do for pleasure but through which he raises the means to keep his painting box filled and to eat &c. Perhaps, perhaps, if there were to be some article in my work that people wanted to have, I might be able to pull it off too. Otherwise I don’t care much about selling in itself, other than as a means of being able to keep going. I tell you plainly that few of the ideas about art with which I became familiar during my time with Goupil11 — in so far as they had to do with practice — have been borne out, although I’ve kept the same taste. Creating things doesn’t take place as one imagines if one is a dealer, and the life of a painter is different, the study is different. I would find it hard to say in what sense, but Daubigny’s words, ‘my paintings that I value more highly aren’t the ones that bring in the most’12 are something I now believe, and if I’d heard them when I was with G&Cie, I would have thought he was just saying that as a manner of speaking. Adieu, old chap — I’m a little worried, you can see from what I’ve written about my skirmish this morning that people don’t treat me with much consideration. They’d probably keep their distance more if one wore a top hat and I don’t know what else besides. One has one’s sense of things after all, and it isn’t pleasant. Anyway, I wish there was something to be found in the work so that a little more leeway would be possible. Adieu, write soon, I long for that so much.

Ever yours,
Vincent
notes
1. Van Gogh added the phrase ‘that ... take’ (‘dat ... nemen’) later.
2. Van Gogh added the phrase ‘and then ... floor’ (‘en verder ... grond’) later.
3. For the origin of this borrowing from the book Petites misères de la vie humaine by Old Nick and Grandville, see letter 178, n. 6.
4. These two painted seascapes are not known.
5. This painted study of a peasant cottage is not known.
6. These two painted figure studies are not known.
7. With a possible confiscation in mind, Vincent wants to transfer ownership of the works of art to Theo. In this way he hopes to avoid their being seized.
8. The personal tax was levied according to outward signs of wealth: the rental value, the number of doors and windows, the fireplaces, the value of the furniture, the number of servants and the number of horses. See Stolwijk 1998, pp. 285-286. Nothing about Van Gogh’s assessment for the poll tax has been found in the 1882-1883 tax registers of the municipality of The Hague.
a. Means: ‘op te kunnen schrijven (voor wat hij verschuldigd is), aan te slaan’ (to put him down ((for what he owes)), assess).
9. The quotation is a compilation of several sentences from Zola’s foreword in Mes haines: ‘If at present I am worth something, it is because I am alone and because I hate. I hate people who are insignificant and incapable; they annoy me ... I hate the nasty scoffers, the little youngsters who sneer, being unable to imitate their papas’ weighty seriousness ... I hate fools who put on a haughty front, the incapable ones who declare that our art and literature are dying a peaceful death.’ (Si je vaux quelque chose aujourd’hui, c’est que je suis seul et que je hais. Je hais les gens nuls et impuissants; ils me gênent ... Je hais les railleurs malsains, les petits jeunes gens qui ricanent, ne pouvant imiter la pesante gravité de leurs papas ... Je hais les sots qui font les dédaigneux, les impuissants qui crient que notre art et notre littérature meurent de leur belle mort.) See Zola 1966-1970, vol. 10, pp. 23, 25, 27. Cf. Sund 1992, pp. 77, 275 (n. 141).
10. Van der Weele was awarded a medal for A misty morning: see letter 327, n. 1.
11. Van Gogh worked for Goupil from 1869-1876.
12. Van Gogh would have based this statement on what Emile Zola had written in Mon Salon: ‘Ask M. Daubigny which are the paintings he sells most easily. He will reply that they are precisely those he admires the least.’ (Demandez à M. Daubigny quels sont les tableaux qu’il vend le mieux. Il vous répondra que ce sont justement ceux qu’il estime le moins.) See Zola 1966-1970, vol. 12, p. 319.