Back to site

878 To Anna van Gogh-Carbentus. Auvers-sur-Oise, Thursday, 5 June 1890.

metadata
No. 878 (Brieven 1990 882, Complete Letters 639)
From: Vincent van Gogh
To: Anna van Gogh-Carbentus
Date: Auvers-sur-Oise, Thursday, 5 June 1890

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b688 V/1962

Date
From a letter Mrs van Gogh wrote to Theo on 6 June 1890, it appears that the present letter and letter 879 to Willemien both arrived that day in Leiden (FR b2929). We have therefore dated both letters to Thursday, 5 June 1890.

Additional
The letter arrived at the same time as letter 879 to Willemien, so they must have been sent at the same time.

Ongoing topic
Visit to Paris (872)

original text
 1r:1
Beste Moeder,
Wel bedankt voor uw laatsten brief dien ik nog niet beantwoordde. Wil heeft mij verteld dat U nog naar Nunen zijt geweest, wat ik mij zoo erg goed kan begrijpen en reeds verlangend ben van U te hooren hoe U daar de dingen gevonden hebt en oude vrienden hebt bezocht.1 De tijd gaat snel voorbij, al duren sommige dagen lang. En het was met veel belangstelling dat ik hoorde dat Wil in het hopitâl Wallon werkzaam is geweest.2 Het was eigentlijk mijn plan niet om reeds weer naar Parijs terug te gaan, ik had er nog een jaar gebleven als niet de laatste keer ik niet wel was ik het bepaald gedeeltelijk moest toeschrijven aan den invloed die de ziekte van anderen op mij maakte.3 Waarom ik besloot dat het tijd was te veranderen van omgeving, wilde ik mijn betrekkelijke werkkracht en wat mij rest van gezond verstand behouden. Dat schreef ik nog heden aan Dr Peyron. ik had er met hem woorden over gehad maar wij waren toch goed gescheiden en hij had Theo naar tijding van me gevraagd.4 Ik hield veel van hem en wederkeerig maakte hij een onderscheid in mijn voordeel tusschen mij en anderen van zijn patienten.
 1v:2
En het is zoo dat als ik er ooit wilde terug komen ik er als bij vrienden zijn zoude.
Doch het genoegen Theo terug te zien en kennis te maken met Jo die mij verstandig en hartelijk en eenvoudig voorkomt en met mijn nieuw naamgenootje, en verder terug te zijn onder de schilders en weer verdiept in al de strijd en discussie en vooral arbeid in het wereldje op zich zelf van de schilders, al die afleiding werkt naar ’t me voorkomt gunstig in zoover dat de symptomen van de kwaal (die er als de thermometer van zijn) geheel verdwenen dezer dagen – ofschoon men naar ik leerde daar niet heel vast staat op mag maken.
De dokter hier heeft mij veel sympathie betoond, ik kan er aan huis komen zoo dikwijls ik wil en hij is goed op de hoogte van wat er onder de schilders dezer dagen behandeld wordt. Hij is zelf zeer zenuwachtig, vooral denkelijk is dat er niet beter op geworden sedert den dood van zijne vrouw. Hij heeft twee kinderen, een meisje van 19 en een jongen van 16.5 Hij zegt mij dat het werken nog t’beste is om in mijn geval er boven op te blijven.
 1v:3
Nu, in de laatste 14 dagen of 3 weken die ik te St Remy was heb ik nog gewerkt van s’morgens vroeg tot s’avonds zonder ophouden. En ben maar een paar dagen te Parijs gebleven en hier dadelijk weer aan den gang gegaan.
Theo wachtte me aan de spoor op en mijn eerste indruk was hij bleeker zag dan toen ik vertrok. Maar al pratende en toen ik hem t’huis aan den gang zag viel het mij mede – ofschoon hij hoestte6 – toch is het werkelijk waar hij er in dien tijd niet op achteruit ging. Al bleef ’t dus t’zelfde, zou ik haast durven gelooven dat dit reeds wat gewonnen mag worden gerekend. En het volgend jaar hij eer sterker dan zwakker zal worden. Het is een geduldwerk, zijn gestel en het leven in zijn omstandigheden.
Enkele bijzonderheden hoorde ik van hen betreffende Cor. Als U schrijft groet hem regt hartelijk voor me en vertel hem eens ik weer terug ben. Ik zou hem wel schrijven maar het is een zoo heel ander vak, het zijne en het mijne.7
Theo’s vacantie nadert en dus zult U hen betrekkelijk spoedig terugzien.  1r:4 Zij hebben plan ook een paar dagen naar hier te komen, want wij hebben elkaar maar weinig en kort en gehaast gezien.
Het is hier ongelukkig duur in het dorp maar Gachet, de dokter, zegt me het in al de dorpen in den omtrek al mee net eender is en hij zelf er ook veel van te lijden heeft bij vroeger vergeleken. En in de eerste tijden dien ik nog in de buurt van een dokter dien ik ken te blijven. En hem kan ik in schilderijen betalen, en een ander zou ik dat niet kunnen, in geval er eens iets gebeurde dat ik zijn hulp noodig had.8
Nu zeg ik U goeden dag want ik moet er op uit. hopende U zelf en Wil in goede gezondheid deze zult ontvangen en in gedachten omhelsd.

Uw liefh.
Vincent.

translation
 1r:1
Dear Mother,
Thank you very much for your last letter, which I haven’t answered yet. Wil told me that you’d been to Nuenen again, which I can understand so very well, and am already longing to hear from you how you found things there and visited old friends.1 Time passes quickly, although some days drag. And it was with much interest that I heard that Wil’s been working in the Walloon hospital.2 I didn’t actually intend to go back to Paris again; I would have stayed there another year had it not been that the last time I wasn’t well I definitely had to attribute it in part to the effect that other people’s illness had on me.3 Why I decided that it was time to change surroundings, if I wanted to preserve my capacity for work, such as it is, and what remains to me of common sense. I wrote that to Dr Peyron this very day. I’d had words with him about it, but we still parted on good terms, and he’d asked Theo for news of me.4 I was very fond of him, and for his part he made a distinction to my advantage between me and others of his patients.  1v:2
And it’s the case that if I ever wanted to go back it would be as if I were with friends.
But the pleasure of seeing Theo again and meeting Jo, who seems to me sensible and warm-hearted and uncomplicated, and my new little namesake, and further to be back among painters and immersed again in all the conflict and discussion and above all work in the painters’ little world of their own, all this distraction has a favourable effect, it seems to me, in so far as the symptoms of the malady (which are like its thermometer) have disappeared altogether recently — although I’ve learned that one may not make too much of that.
The doctor here has been very kind to me; I can go to his home as often as I like, and he’s very well informed about what’s going on among painters these days. He’s very nervous himself; most probably that hasn’t improved since his wife’s death. He has two children, a girl of 19 and a boy of 16.5 He tells me that in my case working is still the best way to keep on top of it.  1v:3
Well, in the last fortnight or 3 weeks that I was in St-Rémy I worked from early in the morning until the evening without stopping. And only stayed in Paris for a few days, and got started again straightaway here.
Theo was waiting for me at the station, and my first impression was that he looked paler than when I left. But talking to him and seeing how he was at home, I was encouraged — although he was coughing6 — but it really is true that he has not got worse during that time. So even if it were to remain the same, I would almost dare believe that this might already be counted as something gained. And next year he’ll get stronger rather than weaker. It’s a matter of patience, his constitution and the circumstances of his life.
I heard some details about Cor from them. Give him my warmest regards when you write and tell him that I’m back again. I’d write to him, but it’s such a very different profession, his and mine.7
Theo’s holidays are approaching and so you’ll be seeing them again quite soon.  1r:4 They’re also planning to come here for a couple of days, because we only saw each other briefly and hurriedly.
It’s cripplingly expensive in the village here, but Gachet, the doctor, tells me it’s just the same in all the villages around here, and he’s really feeling the pinch himself compared with before. And to start with I need to stay close to a doctor whom I know. And I can pay him in paintings, and I wouldn’t be able to do that with somebody else, should something happened so that I needed his help.8
Well, I’ll say goodbye now because I have to go out. Hoping that you and Wil will receive this in good health, and embraced in thought.

Your loving
Vincent.
notes
1. Mrs van Gogh had lived in Nuenen from June 1882 to March 1886.
2. Willemien, who lived with her mother at Herengracht 100 in Leiden, was registered from 4 May to 16 June 1890 as a ‘proefzuster’ (apprentice nurse) at the ‘Hôpital Wallon’ in Leiden. This hospital of the Walloon Church had been located at Rapenburg 12 since 1886. See GAL, Naamlijst van de verpleegsters en dienstpersoneel (List of names of the nurses and staff) 1887-1924; and Th.H. Lunsingh Scheurleer et al., Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Vol. 4a: ‘Leeuwenhorst’. Leiden 1989, pp. 147-148.
3. Regarding Van Gogh’s last attack in Saint-Rémy, see letter 857, n. 1.
4. Theo wrote this in letter 876.
5. Paul Gachet’s wife, Blanche Elisa Castets, had died in 1875. Paul Gachet Jr was 16 years old; Marguerite was 20. They were both born on 21 June. See exhib. cat. Paris 1999, pp. 19 (n. 15), 80 (n. 4).
6. Andries Bonger had written to his parents on 4 May 1890: ‘Theo has gone to see the homœopath Love because of his cough. He hasn’t been at all well lately’ (FR b1851).
7. Cor, who worked for the Cornu Copia Gold Company in Germiston (near Johannesburg), became an official of the Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Spoorweg Maatschappij (railway company) at Pretoria. He and Vincent were not close; cf. letter 600, n. 12.
8. Gachet had 26 paintings by Van Gogh in his possession. We know that he received a number of them from Van Gogh himself. Of the others, it is not known whether he received them from Vincent or from Theo (after Vincent’s death), or whether he acquired them elsewhere. For Gachet’s collection, see exhib. cat. Paris 1999.