Back to site

176 To Anthon van Rappard. Etten, Saturday, 15 October 1881.

metadata
No. 176 (Brieven 1990 175, Complete Letters R2)
From: Vincent van Gogh
To: Anthon van Rappard
Date: Etten, Saturday, 15 October 1881

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b8336 a-b V/2006

Date
Letter headed: ‘Etten 15 Oct. 1881’.

original text
 1r:1
Etten 15 Oct. 1881.

Amice Rappard,
Uw brief moet mijns inziens op staanden voet beantwoord worden. Vooreerst moet ge weten dat hij mij zeer interesseert ─ meer dan één ander schrijven dat ik van U ontving ─ ik lees er meer uit dan gij zelf hebt gemeend er te moeten inzetten.─
Ik lees er uit: “mijn vriend Rappard heeft een grooten stap vooruit gedaan of zal dien binnen kort doen”. Hoezoo? Ja dat komt er nu niet op aan maar ik heb mijn reden om te meenen dat gij op een punt van revolutie & hervorming zijt gekomen. Ça ira!1 Over korten tijd zal er vuur van enthousiasme in U zijn! Ça ira. Voor ’t moment geen woord meer hierover in dezen brief.2
Maar als ge soms U verwonderen mogt over ’t geen ik U zeide dan hoop ik binnen kort U mondeling meer te zeggen. Want in elk geval hoop ik U spoedig te zien, ’t zij ge over Breda ’t zij ge over Rozendaal komt.3 Vooreerst uit naam mijner ouders vragen we U om te trachten voor langer of korter nu dezer dagen ons eens te komen bezoeken.
Ge hoeft dus geen belet meer te vragen maar in geval ge komt hoeft ge maar te schrijven, ik kom dan & dan met dien & dien trein.─
Is ’t U onmogelijk te komen dan reken ik er bepaald op dat ge een trein overblijft, ’t zij aan ’t station te Breda ’t zij aan ’t station te Rozendaal en dat ge mij per brief of briefkaart ’t uur en de plaats van Uwe aankomst meldt. Alsdan zal ik aldaar waar ge mij opgeeft komen. En dan breng ik eenige teekeningen mee; de groote van “Worn out”4 en nog verscheiden anderen die ge nog in ’t geheel niet kent. Ik behoef U niet te zeggen dat ik hoop dat van uw kant gij mij bij die gelegenheid iets zult willen toonen van uw aquarellen waarnaar ik enorm nieuwsgierig ben.
 1v:2
Zie, we moeten bepaald afspreken dat we op een of andere wijze elkaar dezer dagen ontmoeten. Een enkel ding is er dat zou kunnen maken ik niet komen kon aan ’t station op den dag van Uwe passage maar ’t is zeer onwaarschijnlijk dat dit precies zal treffen op den zelfden dag.
Ge moet weten dat Mauve een dag naar Prinsenhage5 en vervolgens ook een dag hier komt. ’t Welk dezer dagen hopen we geschieden zal maar we weten nog niet welken dag. En als Mauve hier is dan ga ik waar Mauve gaat.
Veronderstelt, ge waart toevallig hier bij ons gelogeerd terwijl Mauve hier was, zoudt ge dat zoo onaangenaam vinden. Ik meen neen, of ge Mauve reeds persoonlijk kent weet ik niet maar eene ontmoeting of wederontmoeting met hem zou dunkt mij wel goed zijn. Mauve heeft mij een riem onder t’hart gegevena toen ik er een noodig had onlangs. hij is een man van genie.
Nu denkt ge er dus serieus over om tot Kerstmis naar Brussel te gaan om naakt te schilderen.
Wel ik vind dat in uw geval begrijpelijk en vooral in de stemming waarin ge nu zijt zie ik U zeer kalm en gerust gaan. Ce qui doit arriver arrivera.
’t Zij ge naar Brussel gaat ’t zij ge er niet heen gaat, er zal iets nieuws in U ontvlammen. Ça ira en uw gaan of niet gaan naar Brussel zal daar weinig aan af of toe doen, maar de rups zal vlinder worden. ik spreek in dezen als lotgenoot.
Ik meen ge behoeft niet te denken dat een verblijf van eenige dagen te Etten een pligtverzuim ware, integendeel ge kunt ’t er gerust voor houden dat het eene pligtsbetrachting is want noch gij noch ik zouden hier leeg zitten.b
 1v:3
Gij kunt hier nu ook figuur teekenen als ge wilt. Ik weet niet of ik U zeide dat mijn oom te Prinsenhage uw schetsjes in uw brief gezien heeft en ze zeer goed vond, met genoegen zag dat zoowel in figuur als in landschap ge vorderingen maakt.
Ik houd het er voor Rappard dat gij toch vooral ook naar gekleed model moet werken.
Men moet wel degelijk begrip hebben van ’t naakt, dat is onontbeerlijk maar toch hebben we in de werkelijkheid steeds met gekleede figuren te doen.
Ten zij gij voornemens waart den weg op te gaan van Baudry, Lefèbvre, Henner en zooveel anderen die specialiteiten in ’t naakt zijn. In dat geval is Uw weg natuurlijk studie van ’t naakt bijna uitsluitend; in dat geval, hoe meer ge U uitsluitend bijna daartoe bepaalt en U daarop concentreert hoe beter. Maar ik geloof eigentlijk niet dat gij dien weg zult opgaan. Ge hebt te veel gevoel voor andere dingen, ge vindt een vrouwtje dat aardappelen opraapt op ’t land, een spitter, een zaaier, een dametje op straat of t’huis te mooi dan dat ge er niet toe komen zoudt om die te attaqueeren, nog heel anders dan ge tot nu toe gedaan hebt. Ge hebt teveel gevoel voor kleur, teveel sentiment voor toon, ge zijt te veel paysagiste dan dat ge dien weg van Baudry zoudt bewandelen. Te meer omdat ik van U geloof dat gij, Rappard, ook er toe zult komen om U in Holland te vestigen. Ge zijt te veel Hollander om een Baudry te worden. Maar dat ge zulke mooie studies van naakt schildert als die twee groote die ik van u ken, die liggende pose en die bruine zittende figuur,6 dat vind ik erg best hoor en wenschte ik ze gemaakt had.  1r:4 Ik zeg U vrijmoedig mijne gedachten en ge moet van uw kant mij ook steeds vrijmoedig de uwen blijven zeggen.
Uwe aanmerking over dat figuur van den zaaier waarvan gij zegt, ’t is geen man die zaait maar een man die poseert voor zaaier, is zeer waar.7
Ik beschouw echter ook mijn studies van tegenwoordig als studies naar model, ze hebben niet de pretentie om iets anders te zijn.
Over een jaar of een paar jaar dan zal ik er pas toe komen om een zaaier die zaait te maken, dat ben ik met u eens.
Gij zegt Rappard, dat ge 14 dagen zoo goed als niets gedaan hebt. Die 14 dagen ken ik wel, ik had ze dezen zomer ook. ik deed toen niets aan teekenen direkt ─ indirect deed ik er aan wat ik er aan deed, dat zijn van die gedaanteverwisselingsperioden.
’t Panorama Mesdag heb ik gezien, ik was er met den schilder de Bock die er aan meegewerkt heeft en die vertelde mij een incident dat voorviel nadat het panorama af was en dat ik wel aardig vond.
Mogelijk kent gij den schilder Destree. Entre nous soit dit eene incarnatie van zoetsappige pedanterie. Wel – deze heer kwam op zekeren dag naar de Bock toe en zeide tot hem zeer uit de hoogte, zeer zoetsappig, zeer pedant met een air de protection, “de Bock ze hebben mij ook gevraagd om aan dat panorama te schilderen maar omdat het iets onartistieks is heb ik het geweigerd”.
En toen de Bock daarop: “Mijnheer Destree wat is gemakkelijker, aan een panorama te schilderen of te weigeren aan een panorama te schilderen. Wat is artistieker, iets te doen of iets niet te doen”? Ik vond die repliek zeer raak.
Van mijn broer Theo heb ik goede berigten, hij laat U ook groeten. Gij moet toch vooral de kennis met hem aanhouden door hem eens te schrijven. Hij is een knappe energieke kerel, ’t is erg jammer vind ik dat hij geen schilder is maar ’t is voor de schilders goed dat er zulke personen zijn als hij.
Dat zult ge als ge de kennis met hem volhoudt wel ondervinden. En nu zal ik maar zeggen tot ziens, niet waar? En geloof mij, met een handdruk in gedachten

t. à. t.
Vincent

Ik zoek naar een gedicht ik meen van Tom Hood, “The song of the shirt”,8 kent gij dat soms of ziet gij kans dat op te scharrelen. Als gij het kent zou ik U wel willen vragen ’t eens voor mij op te schrijven.

 2r:5
Nadat ik dezen brief reeds had toegemaakt open ik hem nog eens om U te zeggen dat hoewel ik mij best begrijpen kan dat gij dit plan hebt opgevat, ik U toch in bedenking wilde geven of ge wel tot de effectieve uitvoering er van zult overgaan.
Als ik mijn hart regt uitspreek dan zeg ik: “Rappard blijf hier”. Evenwel kunnen er natuurlijk redenen zijn die ik niet weet & gewigt in de schaal leggen om u te doen besluiten tot dat plan.
Daarom zeg ik ’t alleen uit een artistiek oogpunt, dat mijns inziens gij als Hollander U ’t best bevinden zult bij eene Hollandsche opvatting en meer satisfactie zult hebben als ge werkt naar de natuur van hier te lande (’t zij figuur ’t zij landschap) dan dat ge U er op zoudt toeleggen om een specialiteit in ’t naakt te worden.  2v:6 Hoeveel ik ook houd van Baudry & anderen zooals Lefebvre, Henner, zoo houd ik toch nog veel meer van Jules Breton, Feyen Perrin, Millet, Ulysse Butin, Mauve, Artz, Israels &c. &c.
En ’t is bepaaldelijk vanwege ik werkelijk denk dat dit ook in den grond Uwe eigene opvatting is dat ik er zoo over spreek. Hoewel gij veel gezien hebt zoo heb ik zeer zeker althans niet minder gezien van allerlei kunst dan gij. Juist daarom, omdat ik hoewel zelf nog pas beginnend betrekkelijk als teekenaar, toch een ruimen blik heb op de kunst in ’t algemeen, moet gij ’t niet te ligt achten als ik U zoo eens een & ander zeg. En mijns inziens kunnen gij en ik niet beter doen dan werken naar de Hollandsche natuur (figuur en landschap). Dan zijn we ons zelf, dan voelen we ons t’huis, dan zijn we in ons element. Hoe meer kennis we hebben van ’tgeen in ’t buitenland omgaat hoe beter, maar wij moeten niet vergeten dat onzen wortel in Hollandsche aarde zit.─
Als ’k mij niet vergis dan zijt gij een eind opgeschoten met Uw oom de Hr Lansheer.9 het doet mij althans pleizier dat hij over uw schij op Arti10 zoo sprak. Hij is iemand die helder ziet op ’t gebied van kunst en er zijn er niet veel die zooveel kennis en smaak hebben als hij.

translation
 1r:1
Etten, 15 Oct. 1881.

My dear friend Rappard,
Your letter, in my opinion, must be answered at once. First of all, let me tell you that it interests me very much — more than any other letter I’ve received from you — I infer more from it than you imagine you put into it.
I take it to mean: ‘my friend Rappard has taken a big step forward or will do so shortly’. In what way? Well, it doesn’t matter now, but I have my reasons for thinking that you’ve arrived at a point of revolution and reform. It’ll go well!1 The flames of enthusiasm will be burning in you before long! It’ll go well. For the moment, no more mention of it in this letter.2
But if you should be amazed at what I said to you, I hope to tell you more in person before too long. Because in any case I hope to see you soon, whether you come by way of Breda or whether you come by way of Roosendaal.3 First of all, on behalf of my parents, I ask you to try and come one day soon, for a longer or shorter period, and pay us a visit.
So there’s no need for you to ask if it’s convenient, but if you do indeed come, you only have to write, I’m coming then or then on this or that train.
If it’s impossible for you to come, I definitely count on your stopping over till the next train, whether at the station in Breda or the station in Roosendaal, and on your writing a letter or postcard to tell me the time and place of your arrival. In that case I’ll come to the assigned place. And I’ll bring some drawings along, the large one of ‘Worn out’4 and several others that you don’t know at all. I needn’t tell you that I hope that for your part you’ll take the opportunity to show me some of your watercolours, which I’m extremely curious to see.  1v:2
You see, we must definitely arrange to meet each other one way or the other in the coming days. There’s one thing that could prevent me from coming to the station on the day you travel, but it’s very unlikely that it will fall exactly on the same day.
I must tell you that Mauve will be going to Princenhage for a day,5 and after that coming here for a day. Which will happen one of these days, we hope, though we still don’t know which day. And if Mauve is here, I’ll go where Mauve goes.
Suppose you happened to be staying with us when Mauve was here, would you find that so disagreeable? I think not, whether you already know Mauve personally I don’t know, but a meeting or reunion with him would be good, it seems to me. Mauve gave me encouragement recently when I needed it. He’s a man of genius.
So now you’re thinking seriously of going to Brussels until Christmas to paint the nude.
Well, I find that understandable in your case, and especially in your present mood, I look upon your going very calmly and confidently. Things will go as they should.
Whether you go to Brussels or whether you don’t, something new will ignite in you. It’ll be fine, and your going or not going to Brussels will make little difference one way or the other, but the caterpillar will become a butterfly. I’m speaking as your companion in misfortune.
I mean you don’t have to think that a stay of a few days in Etten would be neglect of duty, on the contrary, you can easily take it to be devotion to duty, for neither you nor I would sit about with idle hands.  1v:3
You can also draw figures here if you will. I don’t know if I told you that my uncle at Princenhage saw the sketches in your letter and thought them very good, and was pleased that you’re making progress with both figures and landscape.
It’s my view, Rappard, that you must nevertheless work especially from a clothed model.
One must have a thorough understanding of the nude, that’s indispensable, and yet in reality we’re always confronted with clothed figures.
Unless you were intending to follow in the tracks of Baudry, Lefebvre, Henner and so many others who are specialized in the nude. In that case you must study the nude almost exclusively; in that case, the more you focus almost exclusively on it and concentrate on it, the better. But I really don’t think that you’ll take that path. You have too much feeling for other things, a woman gathering potatoes in the field, a digger, a sower, a lady in the street or at home, you find them all too beautiful not to get around to attacking them, in a completely different way than you have up to now. You have too much feeling for colour, too much sentiment for tone, you’re too much of a landscapist to follow in the footsteps of Baudry. The more so because I believe that you, Rappard, will end up settling in Holland. You’re too much of a Dutchman to become a Baudry. But that you paint such beautiful studies of nudes as the two large ones that I know of yours, that recumbent pose and that brown, seated figure,6 this I think excellent, and I wish that I’d done them.  1r:4 I’m telling you my thoughts frankly, and for your part you, too, must always tell me yours frankly.
Your comment on that figure of the sower — of which you said, it’s not a man sowing but a man posing as a sower — is very true.7
I consider my current studies, however, to be studies from a model, they have no pretension of being anything else.
Only in a year or two will I get down to making a sower who is sowing, I agree with you there.
You say, Rappard, that you’ve done next to nothing for a fortnight. I know those fortnights well, I also had them this summer. At the time I did nothing with drawing directly — what I did, I did indirectly, those are periods of transformation.
I saw the Mesdag Panorama, I was there with the painter De Bock who collaborated on it, and he told me about an incident that I found rather amusing that took place after the panorama had been finished.
Perhaps you know the painter Destrée. Just between you and me, he’s the incarnation of mealy-mouthed pedantry. Well — this gentleman went to see De Bock one day and said to him very superciliously, very mealy-mouthed, very pedantically, with a patronizing air, ‘De Bock, they also asked me to help paint that panorama, but because it’s unartistic I refused’.
To which De Bock replied: ‘Mr Destrée, what is easier, helping to paint a panorama or refusing to paint a panorama? What is more artistic, doing something or not doing it?’ I found that reply very much to the point.
I have good news from my brother Theo, he sends you his regards. Be sure and keep up your acquaintance with him by writing to him occasionally. He’s a clever, energetic chap, it’s a great pity, I think, that he’s not a painter, but it’s good for the painters that there are people like him.
You’ll surely discover this if you keep up your acquaintance with him. And now I’ll just say: goodbye for now, isn’t that so? And believe me, with a handshake in thought

Ever yours,
Vincent

I’m looking for a poem, I think it’s by Tom Hood, ‘The song of the shirt’,8 do you know it perhaps, or could you manage to get hold of it? If you know it, I’d like to ask you to write it down for me.

 2r:5
Having sealed this letter, I’m opening it up to tell you that although I can well understand that you’ve conceived this plan, I’d like nonetheless to suggest that you reconsider before going ahead and implementing it.
Speaking from the heart, I say: ‘Rappard, stay here’. Of course there may be reasons I’m unaware of that are important enough to make you resolve upon that plan.
That’s why I say it only from an artistic standpoint, that in my opinion you as a Dutchman will be better off with a Dutch viewpoint and will have more satisfaction if you work from nature here in the country (whether it be figures or landscape) than if you were to devote yourself to specializing in the nude.  2v:6 Even though I like Baudry and others, such as Lefebvre and Henner, in fact I greatly prefer Jules Breton, Feyen-Perrin, Millet, Ulysse Butin, Mauve, Artz, Israëls &c. &c.
And it’s expressly because I truly think that this is essentially your own view too that I’m speaking about it like this. Although you’ve seen much, it’s certain that I’ve seen no less, at any rate, of all kinds of art than you have. For this very reason, because even though I’m a comparative beginner as a draughtsman I nevertheless have a broad view of art in general, you mustn’t take it too lightly if I sometimes say a thing or two. And in my opinion you and I could do no better than to work from Dutch nature (figure and landscape). Then we’re ourselves, then we feel at home, then we’re in our element. The more we know about what’s happening abroad the better, but we mustn’t forget that our roots are in Dutch soil.
If I’m not mistaken, you’ve progressed a great deal with your uncle, Mr Lantsheer.9 I’m glad, at any rate, that he spoke as he did about your painting at Arti.10 He’s a man of discernment in the field of art, and there aren’t many who have as much knowledge and taste as he does.
notes
1. The expression ‘ça ira’ goes back to the time of the French Revolution, when it was a well-known battle cry. ‘Ah! Ça ira!’ is the title of one of the most popular revolutionary songs. Best known is its refrain:

‘Ah! it’ll be fine (three times)
Let’s string their lordships up;
Ah! it’ll go fine (three times)
Their lordships, they’ll be hanged’

(Ah! Ça ira (ter)
Les aristocrates à la lanterne;
Ah! Ça ira (ter)
Les aristocrates, on les pendra)

The song was still known in Van Gogh’s day, but he could also have come across the phrase in his reading, in literature on the French Revolution. He uses the expression again in letters 210, 232 and 397.
2. Van Gogh refers here to Van Rappard’s plans to go to Brussels to paint from nude models (l. 57).
3. Trains from Utrecht to Brussels passed through one of these two places, both of which are close to Etten.
4. Van Gogh’s wording suggests that Van Rappard has meanwhile become familiar with a small version of the drawing Man sitting by the fireplace (‘Worn out’) (F 863 / JH 34 ). This is F 864 / JH 51, which was folded and comes from Van Rappard’s estate. It must have been one of the sketches Van Gogh promised to send in letter 174; the sketch Sower with a sack mentioned later in this letter (see n. 7) was probably sent at the same time.
5. To visit Uncle Vincent van Gogh.
a. The expression is actually ‘een hart onder de riem steken’, meaning ‘to give someone encouragement or moral support’.
b. Meaning: ‘niets omhanden hebben’ (to have nothing to do, to be idle).
6. These drawings are no longer extant.
7. This remark indicates that Van Rappard had now seen the sketch Sower with a sack (F 857 / JH 32 ), made after the drawing of the same title, F 862 / JH 31, so that it could not have been sent with the present letter, as assumed in De brieven 1990. The sketch comes from Van Rappard’s estate. This is also an indication that Van Gogh had in fact sent Van Rappard the sketches promised in letter 174. See also n. 4 above.
8. The poem ‘The song of the shirt’ by Thomas Hood is about a poor seamstress who reflects on her sad fate: she is hungry, and works without rest from morning to night. She cannot even cry about it, because tears would hamper her sewing. The poem expresses the hope that her lament will reach the ears of wealthy employers who exploit their workers. It gained instant popularity when it first appeared in Punch (16 December 1843, Christmas Number). Evidently Van Gogh had just heard of the poem, probably having discovered it by some indirect route. This might have been Gustave Doré’s illustration to the poem – which Van Gogh could easily have seen some place – made for the edition of Hood’s Poems, London 1870. The poem is to be found in Thomas Hood, Poetical works. Ed. by Walter Jerrold. London 1906, pp. 625-626.
9. In the late 1870s the renowned Hague collector Willem Nicolaas Lantsheer was considered by the board of Arti et Amicitiae to be one of the most important art lovers in the Netherlands. A brother of Van Rappard’s mother, Suzanna Adriana Carolina Lantsheer, he undoubtedly showed appreciation for his nephew’s work. See Stolwijk 1998, pp. 345-346; exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 11 and Nederlands Patriciaat 75 (1991), p. 185.
10. Shortly before this (on 4 October), Van Rappard had become a member of the artists’ society Arti et Amicitiae in Amsterdam. The two paintings of his that were displayed at the exhibition of Levende Meesters (Living Masters) were both priced at 150 guilders: Op eenzame paden (On lonely paths) and De botanische tuin te Brussel (The botanical gardens at Brussels) (cat. nos. 268-269). See exhib. cat. Amsterdam 1881, p. 22, and the enclosed price list, p. 3. Apparently a competition was held, and Van Rappard finished in 11th place (see letter 184).