Back to site

349 To Theo van Gogh. The Hague, Sunday, 3 June 1883.

metadata
No. 349 (Brieven 1990 351, Complete Letters 290)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, Sunday, 3 June 1883

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b313 a-c V/1962

Date
The letter was enclosed in letter 348 (see Additional details) and thus dates from Sunday, 3 June 1883.

Additional
The letter must have been enclosed with the previous one. Not only does the beginning suggest that Van Gogh is coming back to a subject (‘that I should add’, ll. 1*-2), but l. 128 also implies that the present letter is an addition. Moreover, several topics from letter 348 recur: the two large drawings that Van Gogh considers successful (l. 230), Theo’s diminished financial circumstances and Vincent’s dependence on him, and the reaction in Theo’s circle to his relationship with Marie. There are also remarkably similar phrasings and words: for example, that the remittance is as necessary to Van Gogh ‘as air’ (l. 214) and the word ‘outgoings’ (verschotten) (l. 248). Furthermore, the fact that Vincent thanks his brother ‘once more’ for his letter and the money implies that he has already expressed his gratitude earlier; that is not the case in the present letter, so he must be referring here to the first lines of letter 348. The phrase ‘what you wrote to me today’ (ll. 285-286) thus refers to the same letter from Theo.
The simultaneous sending of letters 348 and 349 raises the question whether they should be seen as one letter or as two. They each have a salutation and a signature, which argues in favour of their being two separate letters. On the other hand, Van Gogh clearly wrote the second to follow on from the first, in the knowledge that they would go to Theo as one delivery. We have let the formal features (salutation and signature) tip the balance, and thus opted for separate letters, not for a continuation.

Ongoing topic
Theo’s love for the ailing Marie (300)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Wat mij in gedachten kwam ik U toch nog eens zeggen moest met betrekking tot “als een tamme duif”1 (eene periode die is als wat Correggio schilderde),2 het is, dat dit niet blijft. En ’t is goed dat het niet blijft. Ook is het goed dat wij het te zien krijgen en ondervinden en niet vergeten. Maar blijven doet het in zoover niet dat dit navrante (ook al moge ’t, wat ik geloof, diep in den mensch (verborgen evenwel) blijvend bestaan) vervangen wordt door een meer normalen toestand. Zoo b.v. de vrouw van mij lijkt nu veel meer op eene kloek b.v. die met de kuikens scharrelt. Eene kloek is ook een aardig beest, evenwel. Ik was van morgen in een hofje kerel, bij een oud vrouwtje (met wie ik voor poseeren onderhandelen moest) en die heeft twee onechte kinderen van hare dochter, welke zoogenaamd gemainteneerd wordt, tot dusverre opgebracht. Verschillende dingen troffen mij – vooreerst het verwaarloosde van de arme schaapjes – ofschoon het grootje toch haar best doet en er nog veel erger zijn – ook trof mij diep die trouw van dat grootje en het trof mij dat als een oud vrouwtje haar gerimpelde handen uitsteekt voor zoo iets, wij mannen de onzen toch niet achterwege mogen houden. Ik zag de werkelijke moeder die even kwam kijken in slordige, kapotte kleeren met verwarde, onopgemaakte haren.
En kerel ik dacht toch dat er een onderscheid is tusschen de vrouw met wie ik leef zooals ze nu is en zoo als ze voor een jaar was toen ik ze vond. En tusschen de kinderen dáár en hier. O als men maar de werkelijkheid onder de oogen houdt dan is het zoo duidelijk als de zon dat het iets goeds is te zorgen voor wat anders zou verleppen en verdorren. En ik houd het er voor dat geen redenatie over de bezwaren of het ongepaste van er zich mee te bemoeien steek houdt bij de realiteit dezer zaken.
 1v:2
En mij aangaande, juist omdat met het vak het zich schikken kan zoo vallen aan den eenen kant veel bezwaren weg ofschoon van een anderen kant, n.l. in ’t finantieele, er wel degelijk veel moeielijkheden zijn en blijven zullen. Doch ook hier is het soms dat the poor the poor one’s friend zijn kan3 en zeker heeft het ook een zeer goeden kant en vrouw en kinderen zuinigheid leeren, en de man het harde werken.
Doch U aangaande, zoo zijn er dingen waarmee ik voorzie gij te strijden zult hebben zooals iedereen, welke nog van een anderen aard zijn en die in elk leven voorkomen trouwens. N.l. gij moet U ter deeg er op prepareeren dat langzamerhand gij in de vrouw welke gij verzorgt heel andere dingen zult zien dan nu. n.l. in haar karakter. En om nu in een woord ronduit te spreken, gij zult in haar teleurgesteld worden en tot haar zeggen misschien, “wat zijt gij veranderd” – en zij hetzelfde tot U. En dat is dan mijns inziens een stap vooruit, als gij ondanks die wederzijdsche “verandering” van beide zijden niet aan elkaar zoudt geërgerd worden en gij zoudt geleerd hebben dingen van haar te verdragen en zij zou geleerd hebben dingen van U te verdragen, of in andere woorden wederzijdsch wat over Uw kant wist te laten gaan.
Zie, dat is eene crisis welke niemand ontwijkt en het is eene crisis waar sommigen steviger door aan elkaar gehecht worden en aan den anderen kant ook velen door gescheiden worden, wat altijd zeer deplorable is als men eens begon. In een woord, volhouden is niet altijd makkelijk.
 1v:3
En hier in mijn geval b.v. ben ik in die dagen wel eens vooral heel blij geweest dat er kinderen waren waardoor het pad van pligt duidelijker te onderscheiden was. zoowel voor de vrouw als voor mij.
Zie, een mensch heeft geen beter vriend dan zijn pligt en ofschoon dat soms een ruw en hard meester is, zoolang men bij hem werkt zal men niet ligt failliet gaan.4 En als ik voorzie gij strijd zult hebben, misschien meer dan de gewone gemiddelde hoeveelheid strijd, zoo grond ik deze onderstelling daarop dat deze vrouw waarschijnlijk ook uit wat men zou noemen een minderen stand is. En wat b.v. Pa daaromtrent zegt – gij kent genoeg zijne denkwijs dan dat ik die zou behoeven te herhalen – het is werkelijk waar, althans in veel opzigten geef ik het toe.– Doch alleen, er zijn gevallen zooals nu het Uwe waar er een leven boven water te houden is en dan – zie, dan zou Pa zelf ’t niet meer weten, of liever ik geloof eigentlijk dat dan ook zijn hart den doorslag zou geven, “JE VÔTE POUR LA VIE”. Ah! ziet ge, als ik soms twijfel dan vraag ik mij zelf af: zoudt gij dan een regter willen zijn die een doodvonnis uitsprak? En steeds, steeds heb ik maar één antwoord: Neen, ik ben eens en vooral voor de afschaffing van wettelijke en andere doodvonnissen, banvloeken & andere peines capitales. Om leven te behouden, te respecteeren, zijn wij geroepen en is onze pligt en kunnen wij altijd verantwoorden ook al geeft de wereld ons ongelijk of ook al valt het voor ons niet voorspoedig uit.
 1r:4
Dus kerel dezen brief is om U te zeggen, ge hebt niet alleen mijne sympathie als het goed uitvalt doch ook voor ’t geval het slecht uitvalt.
En mij aangaande, gij behoeft uit dit schrijven niet op te maken dat het bij mij slecht uitviel. Want ik heb veel, veel reden tot dankbaarheid. Maar evenwel ook overkwamen mij petites miseres5 van verschillenden aard en is het “hagchelijke” van dergelijke zaken mij zoo duidelijk dat ik U, terwijl het bij U in ’t begin is, reeds eens en voor altijd mijn opinie zeggen wilde, dat ik het goed vind iemand tracht een leven eener hem onbekende zoodanige vrouw te redden ook al weet hij niet vooruit hoe die vrouw later zal uitvallen of blijken te zijn. En in geen geval dus zal hooren tot wie zeggen “ge hadt het nooit moeten beginnen”, want ’t spreekt van zelf dat dit de algemeene opinie wordt als het ongelukkigerwijs eens niet goed mogt uitvallen.
Voorts is dezen brief ook om er bij te voegen ik het wenschelijk acht er een kind kome. Want ook daar zult ge zien de meesten een bezwaar vinden ’twelk ik niet zie, wel het tegendeel. En ik geloof alles zoo geschikt kan worden gij tegenover de wereld U niet compromitteerd, maar gesteld de dingen liepen zóó dat gij kiezen moest tusschen U compromitteeren of haar verlaten – Dan approuveer ik U als gij zoudt zeggen: je vôte pour sa vie, en ter wille van het redden van een menschenleven het compromis veracht.– Dit voor ’t uiterste geval en zoolang gij zonder haar te schaden vrede kunt houden met allen – doe het.– Enfin het is niet overbodig dit eens te zeggen als men rekent b.v. Pa tot mij indertijd zeide, “er is iets onzedelijks in eene verbindtenis met eene vrouw van minderen stand” (dit vind ik niet waar aangezien ik tusschen den stand en de zedelijkheid geen verband zie. de stand gaat de wereld aan, de zedelijkheid gaat God aan). verder: “offer Uw positie niet op voor eene vrouw”. ’t welk
wegvalt mijns inziens als een menschenleven in ’t spel is. Doch Pa zelf is niet bepaald een doordrijver en is dikwijls zeer billijk.
 2r:5
Wat betreft als gij sommige personen tegen U krijgt ter wille van de vrouw, ik meen dat het iets onberouwelijks6 is te trachten naar eene vaste verbindtenis, in tegenoverstelling van velen die uit principe slechts relaties sans conséquences aanknoopen.
Door eene vaste verbindtenis vindt men eene groote inwendige kalmte en is m.i. in harmonie met de natuur, terwijl men tegen de eeuwige moreele wetten in werkt als men zich zoekt te onttrekken aan de consequenties eener verbindtenis met eene vrouw. En wie dus zijn leven regelt in harmonie met de eeuwige wetten van natuur zoowel als moraal, werkt m.i. mee aan hervorming en vooruitgang en herstel daardoor van dingen die in de hedendaagsche maatschappij gedesorienteerd zijn. Twijfel niet aan het raisonable van Uw daad dus, en kunt ge niet kalm en leuka genoeg zijn ten opzigte van cynieke aanmerkingen van de lui. Eene vaste verbindtenis is dikwijls eene bron van vernieuwing van energie en werkkracht. Men verliest protectie doch wint in werkkracht en blijft staande après tout.
Doch weet ge wat een gevaar is dat ik nu meer inzie dan vroeger. Ge hebt niet alleen met Uw zelf te maken ten opzigte van opvatting der dingen doch ook met de opvatting van de vrouw met wie ge zijt. En daar waar gij vast en onwankelbaar zijt tegenover invloeden van buiten kan het zijn in sommige gevallen de vrouw zich van haar stuk laat brengen door de oppositie van sommige lui. En zelf zich opponeeren net als de lieden voornoemd en zeggen, ’t gaat toch niet, ’t is onmogelijk, nota bene dan wanneer ’t om zoo te zeggen reeds gewonnen was.
 2v:6
Enfin de vrouw kan door de schokken die zij met U ondervindt en te weerstaan heeft zeer veranderen, zij kan goed uitvallen of slecht uitvallen naarmate zij de dingen opvat, door het tegen stroom oproeijen winnen of verliezen in karakter.
En nu, het retrogradeeren ligt in de vrouwelijke natuur.7
Doch omdat het in de vrouw van U zit dat zij iets intellectueels blijkt te hebben en niet onbeschaafd is zoo meen ik zij deswegens dubbel vertrouwen verdient. Is het dat bij intellectueele ontwikkeling zij tevredenheid voegt en eenvoudig is in hare behoeften, dan zie ik niet in het bovenstaande te vreezen zij. En voor eene periode van tegen stroom oproeijen berekend, en kan ze er slechts in energie bij winnen.
Goeden moed dus.
En met betrekking tot het finantieele mij aangaande, weet dat al wat ge eenigzins missen kunt mij absoluut noodig is als de lucht en mijn productiviteit er van afhangt.
Maar mits ik me kunne blijven bewegen en voortgaan met t’geen op ’t atelier onderhanden is, geloof ik gij niet hoeft te schromen eenige  2v:7 demarches te doen om mijn werk te recommandeeren want het zal niet mislukken.– ik meen U dit te kunnen verzekeren, dat we er vrienden voor vinden zullen. En van mijn kant, om U te verligten schreef ik aan C.M. (ofschoon ik daar niets geen pleizier in had, dat verzeker ik U) en wilde U eens vragen, zoudt gij misschien eens een woordje aan Tersteeg kunnen schrijven dat ik die groote teekeningen8 onder handen heb. Zie kerel, als nu b.v. Mauve er eens bij kwam, misschien, misschien waren er schilderijen van te maken. de studies en compositie zijn doorwerkt genoeg geloof ik om als grond van een schij desnoods te dienen. Had ik middelen, ik zou er voor me zelf niet naar talen dat ze weggingen en zou mijn werk bij elkaar houden tot het een mooi geheel was.
En weet dat ik naar Uw komst enorm verlang, ik geloof dat gij zien zult broer, dat van Uw trouw en Uw opoffering voor mij toch iets is gekomen en nog meer komen zal. Doch om geld voor de verschottenb ben ik wel wat verlegen.
 2r:8
En al verkochten we dezen niet, ik denk dat het zou kunnen zijn een middel om nieuwe relaties te vinden en misschien het met C.M. of Tersteeg b.v. teregt te brengen, of Mauve.
adieu kerel, met een hartelijken handdruk.

t. à t.
Vincent

 3r:9
Te meer zou ik het wenschelijk vinden ge mij wat extra’s sturen kondet omdat ik in plaats van minder nog meer zou willen doen dezer dagen, in den tijd die nog verloopen moet tusschen nu en Uw komst.
Ik heb de hoop het in dien tusschentijd nog een eind verder te kunnen brengen omdat ik eenige resultaten krijg van het lithographisch krijt &c. die krachtiger en beter zijn dan de vroegere teekeningen. En nog eenige rukken en ik geloof ze mij voor ’t een & ander illustratiewerk zullen kunnen en willen gebruiken. Want ofschoon dit schijnbaar onaanzienlijk is, ik ben voor zoo’n betrekking gemaakt, ik voel er lust en kracht voor.
En ik zou zoo’n grooten lust hebben om weer eens te wasschen op torchon ook, waarschijnlijk vòòr ge komt. Want gij moet niet meenen ik het aquarelleeren of schilderen mij uit ’t hoofd zet. Ik heb het terdeeg in ’t hoofd, alleen de wortel van alles is teekenen en den tijd daaraan besteed is eigentlijk alles winst.
“Beelden der toekomst” zich te vormen kan men niet laten. Ook niet wanneer men overtuigd is niets met zekerheid en genoegzame juistheid te kunnen vooruitzien. Doch dat wat gij mij heden schreeft zou ook op mijn toekomst veel invloed kunnen hebben.
Want wie weet of het niet zou kunnen uitdraaijen op meer in elkaars buurt komen.
 3v:10
Enfin Uw komst is er mij dubbel gewigtig door geworden en ik wil trachten mijzelf nog een paar rukken voorwaarts te geven, en help me daarin als ge kunt.
Als gij eens een meer huisselijk leven kreegt geloof ik we elkaar nog meer begrijpen zouden en het zou mij voorkomen we dan nog meer aan elkaar zouden kunnen hebben.
En ik begrijp gij alligt zorgen zult krijgen en als ik er iets aan doen kan om mijn werk beter te maken zoodat we er iets mee doen kunnen, ik zal mij dubbel inspannen.
Er rust soms zegen op liefde ofschoon de wereld zulks schijnt te meenen te moeten betwijfelen. Maar die zegen is daarin gelegen dat men met liefde werkende meer kan dan anders en voor minder bang is. Dus ten slotte meer sereniteit kan hebben. Enfin men leert doorbijten. En wat er ook van zij – of het U in ’t maatschappelijke tot voor- of tot nadeel zij – kerel ik geloof ge er après tout niet anders dan door winnen kunt. Dus zegen op wat ge doet en weet mijn hartelijken wensch is de vrouw die gij verzorgt zal herstellen en behouden worden.
Ja het is wel een werk dat bezielt – een leven boven water houden! Misschien is het een zeer groot geluk en voor U en voor haar tegelijk. Want er ontwikkelen zich dan verborgen krachten van energie en leven. Nogmaals dank en voor Uw schrijven en voor het gezondene. En als ge kunt, schrijf spoedig weer.

translation
 1r:1
My dear Theo,
Something occurred to me that I should add regarding ‘like a tame dove’1 (a period that’s like what Correggio painted);2 it’s that this doesn’t last. And it’s a good thing that it doesn’t. It’s good, too, that we’re able to see and experience it and not forget it. But it doesn’t last, in the sense that this distress (even though it may, as I believe, exist permanently ((yet hidden)) deep within man) is replaced by a more normal state of affairs. Thus, for example, my woman now seems much more like a brood hen, for example, scratching about with the chicks. A brood hen is a nice bird too, all the same. This morning I was in an almshouse, old chap, to see an old woman (with whom I had to negotiate about posing), and up to now she has brought up the two illegitimate children of her daughter, who is a so-called kept woman. Several things struck me — first of all how neglected the poor lambs were — although the granny does her best and there are many far worse — I was also deeply struck by the granny’s loyalty, and it struck me that if an old woman reaches out her wrinkled hands in such a case, we men cannot hold back ours. I saw the true mother, who came to have a look in slovenly, worn-out clothes with tangled hair left undone.
And, old chap, I thought that after all there’s a difference between the woman with whom I live as she is now and as she was a year ago when I found her. And between the children there and here. Oh, if only one keeps one’s eye on reality, then it’s as clear as daylight that it’s a good thing to take care of what would otherwise wither and shrivel. And I consider that no argument about the difficulties or the unsuitability of becoming involved holds water, given the reality of these cases.  1v:2
And as for me, precisely because it can fit in with my work, many problems disappear on the one hand, although on the other, namely the financial side, there certainly are many difficulties, and these will remain. Yet here too it’s sometimes so that the poor can be the poor one’s friend,3 and it certainly has a very good side in that both woman and children learn to be thrifty and the man learns to work hard.
But as for you, I foresee that there will be things you’ll have to battle like everyone else, and which are different in nature, and occur in every life for that matter. This means that you’ll have to prepare yourself properly for the fact that you’ll gradually come to see things in the woman you’re looking after that are very different from what you see now, that’s to say in her character. And in short, to speak plainly, you’ll be disappointed in her and perhaps say to her, ‘how changed you are’ — and she’ll say the same to you. And in my view that’s a step forwards if on both sides, despite that mutual ‘change’, you have not become irritated with each other and if you have learned to put up with things from her and she has learned to put up with things from you, or in other words you have both let some things go.
You see this is a crisis no one can avoid, and a crisis through which some become more strongly attached to each other and, on the other hand, many also become separated, which is always most lamentable after one has once started. In short, persevering isn’t always easy.  1v:3
And here in my case, for instance, on occasion during those days I was especially glad that there were children, so that the path of duty could be more clearly discerned, both for the woman and for me.
You see, a person has no better friend than his duty and, although he’s sometimes a rough and hard master, as long as one works for him one won’t easily go bankrupt.4 And if I foresee that you’ll have strife, perhaps more than the ordinary average amount, I base this assumption on the fact that this woman also probably comes from what might be called a lower class. And what Pa, for instance, says on that subject — you know his way of thinking too well for there to be any need for me to repeat it — it’s indeed true, at least in many respects, I admit that. Yet there are cases like yours now where there’s a life to be kept above water and then — you see, then Pa himself wouldn’t know what to do, or rather I believe that then his heart too would in fact decide it, ‘I AM FOR LIFE’. Ah! You see, when I sometimes have doubts I ask myself: would you like to be a judge passing a death sentence? And always, always I have only one answer: No, once and for all I am for the abolition of statutory and other death sentences, anathemas and other capital punishments. We’re called upon to preserve life, to respect it, and that is our duty, and we can always justify that even if the world says we’re wrong or even if it doesn’t bring us good fortune.  1r:4
So, old chap, this letter is to tell you that you have my sympathy, not only if it turns out well but also should it turn out badly.
And as for me, you needn’t conclude from this letter that it turned out badly in my case. For I have many, many reasons to be thankful. But nonetheless, I too suffered petty vexations5 of various kinds, and the ‘precarious’ nature of such matters has become so evident to me that I wanted to give you my opinion once and for all, while you’re at the beginning, that I think it good that someone tries to save the life of a woman like that who isn’t known to him, even though he doesn’t know in advance how the woman will turn out later or what she’ll prove to be like. And so in any case won’t belong to those who say, ‘you should never have started’, for it goes without saying that this will be the general opinion if, unfortunately, it should not turn out well.
At the same time this letter is also to add that I consider it desirable that there be a child. For there, too, you’ll see that most people consider that a problem, which I do not, the opposite in fact. And I believe everything can be so arranged that you don’t compromise yourself in the eyes of the world. But suppose things turned out so that you had to choose between compromising yourself and abandoning her, then I would approve of you if you said: I am for her life, and in order to save a human life I scorn compromise. This for an extreme situation, and as long as you can remain at peace with everyone without damaging her, do so. Anyway, it isn’t superfluous to say this when one takes into account that, for example, Pa once said to me, ‘There’s something immoral in a relationship with a woman of a lower class’ (I don’t think this is true, since I see no connection between class and morality. Class is a matter for the world, morality is a matter for God). Also: ‘Don’t sacrifice your position for a woman.’ Which in my view no longer applies when a human life is at stake. Yet Pa himself is far from obstinate, and is often very reasonable.  2r:5
As to whether you’ll have some people against you because of the woman, I believe that it’s a thing not to be repented of6 to aim for a permanent relationship, in contrast to many who in principle only enter into relationships with no obligations.
With a permanent relationship one finds great inner calm and is in harmony with nature in my view, whereas one goes against the eternal moral laws if one tries to evade the consequences of a relationship with a woman. And so, in my view, he who orders his life in harmony with the eternal laws of nature and of morality contributes to reform and progress, and consequently to the restoration of things that are disorientated in contemporary society. So don’t doubt the reasonableness of your act, and you can’t be too calm and cool in the face of cynical remarks by people. A permanent relationship is often a source of renewed energy and capacity for work. One loses patronage but gains in capacity for work, and holds one’s own in the end.
But do you know what is a danger that I now understand better than in the past? You have to deal not only with yourself as regards your attitude to things, but also with the attitude of the woman you’re with. And while you’re firm and unfaltering in the face of outside influences, it may be that in some cases the woman is upset by some people’s opposition. And is herself opposed, like those people, and says, it isn’t working anyway, it’s impossible, and just when victory was in sight, so to speak.  2v:6
In short, because of the shocks that she encounters with you and must withstand, the woman can change greatly: she can turn out good or bad depending on how she takes things, gain or lose in character as a result of rowing against the current.
Well, it lies in a woman’s nature to regress.7
Yet because your woman is likely to prove to have an intellectual side and isn’t uncultured, I believe that for that reason she deserves to be doubly trusted. If she adds contentment to intellectual development and is modest in her needs, then I see no reason to fear the above. And equipped for a period of rowing against the current, she can only gain in energy.
So, take heart.
And as to the financial side relating to me, be assured that everything you can possibly spare is as absolutely necessary to me as air, and my productivity depends on it.
But provided that I can continue to be active and make progress with what I’m working on in the studio, I believe you needn’t scruple to take some  2v:7 steps to recommend my work, for we shan’t fail to find friends for it — I believe I can assure you of this. And for my part, to lighten your burden, I wrote to C.M. (although I took no pleasure in that, I assure you) and wanted to ask you, could you perhaps write a word to Tersteeg telling him that I’m working on those large drawings.8 You see, old chap, if Mauve, say, was to come around now, perhaps, perhaps paintings might be made of them. The studies and composition are sufficiently worked up, I believe, to serve as the basis for a painting if need be. If I had the means, for myself I wouldn’t wish to get rid of them, and would keep my work together until it formed a fine whole.
And be assured that I long deeply for your coming. I believe that you’ll see, brother, that something has come of your loyalty and your sacrifice for me after all, and that still more will come. But I’m rather short of money for the outgoings.  2r:8
And even if we don’t sell these, I think it could be a way of finding new contacts and perhaps of putting things right with C.M. or Tersteeg, say, or Mauve.
Adieu, old chap, with a hearty handshake.

Ever yours,
Vincent

 3r:9
It would be all the more desirable if you could send me something extra because I would like to do more rather than less in the coming days, in the time still to pass between now and your arrival.
I have hopes of making good progress because I’m getting some results with the lithographic crayon &c. that are stronger and better than the earlier drawings. Just a little further and I believe they’ll be able and willing to use me for illustration work of one kind or another. For, although this is seemingly humble, I’m made for such a position, I feel attracted by it and filled with strength.
And I’d have great pleasure in washing once more on torchon as well, probably before you come. For you mustn’t think that I’ve put watercolour or painting out of my mind. I certainly have it in mind, but drawing is the root of everything, and the time spent on that is actually all profit.
One can’t help having ‘visions of the future’. Even if one is convinced that nothing can be foreseen with certainty or sufficient accuracy. Yet what you wrote to me today could have a great influence on my future.
For who knows if it mightn’t end up with our being nearer each other?  3v:10
Anyway, this has made your arrival twice as important to me, and I’ll try to give myself a few tugs forwards, and help me with that if you can.
If you had a more domestic life, I believe we’d understand each other even better, and it seems to me we’d be even more help to each other.
And I understand you will probably have cares, and if there’s anything I can do to make my work better so that we can do something with it, I’ll redouble my efforts.
Love is sometimes blessed, although the world seems to believe it should doubt this. But the blessing lies in the fact that one can do more by working with love than otherwise, and one fears less. Thus in the end can have more serenity. In short, one learns to grit one’s teeth. And whatever may be the case — whether it’s an advantage or a disadvantage socially — old chap, I believe that in the end you can only gain from it. So a blessing on what you do, and be assured that my warmest wish is for the woman you’re caring for to recover and be saved.
Yes, it’s an inspiring task — keeping a life above water! Perhaps it’s a great piece of luck both for you and for her at the same time. For hidden powers of energy and life develop then. Thanks once more for your letter and for what you sent. And write again soon, if you can.
notes
1. This quotation must refer to what Theo had written. Vincent himself used the term ‘tame dove’ in connection with Sien in letters 224 and 225 of early May 1882.
2. In many of Correggio’s paintings women are depicted in an idealized form.
3. Possibly an allusion to The poor, the poor man’s friend by Thomas Faed; cf. letter 292, n. 11.
4. An allusion to the poem ‘De beste vriend’ (The best friend) by P.A. de Génestet. It describes how many sacrifices must be made for

a friend with an iron hand
and cool, imperious eye
with true feeling and keen sense
yet often curt and dry

Only in the last two stanzas is the identity of the ‘best friend’ revealed.

He makes me struggle, he gives me rest
earned in care or sweat;
he is my Burden, he is my Joy,
my Scourge and yet – my Friend.

For if I follow him, then around me
he brings peace and light,
and makes my heart so full, so free...
What is his name? – Duty.

(Een vriend met ijzren hand
en koel gebiedend oog;
met recht gevoel en kloek verstand,
doch vaak wel norsch en droog).

Hij baart mij strijd, hij geeft mij rust
in zorg of zweet verdiend;
hij is mijn Last, hij is mijn Lust,
mijn Plaag en toch – mijn Vriend.

Want volg ik hem, dan rondom mij
schept hij mij vrede en licht,
en stemt mij ’t hart zoo ruim, zoo vrij…
Hoe is zijn naam? – De Plicht.)

See De Génestet 1869, vol. 2, pp. 206-207.
5. For the origins of this borrowing from the popular, humorous book Petites misères de la vie humaine (1843) by Old Nick and Grandville, see letter 178, n. 6.
6. Cf. 2 Cor. 7:10 and Rom. 11:29.
a. Means ‘bedaard’ (quiet).
7. Van Gogh based this notion of regression on Michelet: see letter 337, n. 3.
8. Peat diggers in the dunes (F 1031 / JH 363 ) and also the unknown drawing of a team of workmen mentioned in letter 348 and later known as ‘sand quarry’ (see letter 362).
b. Means: ‘uitgaven’ (outgoings).