Back to site

500 To Theo van Gogh. Nuenen, Monday, 4 and Tuesday, 5 May 1885.

metadata
No. 500 (Brieven 1990 503, Complete Letters 406)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nuenen, Monday, 4 and Tuesday, 5 May 1885

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b444 a-b V/1962

Date
Van Gogh wrote the letter over two days (l. 195). He also says that the painting still had to dry for another day or two (l. 203). In the next letter, 501, which was written on Wednesday, 6 May, he says that he sent ‘painted studies’ yesterday and the painting ‘today, Wednesday’. We have therefore dated the present letter Monday, 4 and Tuesday, 5 May 1885; it is striking, though, that the fact that Theo’s remittance was on the late side (see l. 195) did not provoke any comments on Vincent’s part.

Ongoing topics
Portier’s opinion of The potato eaters (494)
Discussion with Theo about a lighter palette (499)
The move to the studio (490)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
ik maak vast een woordje voor U klaar tegen dat ik het kistje wegzend. ik stuur het franco (Anvers) (of geheel door als het kan) aan Uw adres Rue de Laval.
Als er nog vracht op komt, is het omdat ze misschien niet door frankeeren. Maar ik wilde niet ge er onkosten aan hebben zult, daar het U misschien tegenvalt.1
Indien dit het geval mogt wezen, kijk er dan eens een tijd op.
Wat Portier zeggen zal weet ik natuurlijkerwijs niet.
Bij wijze van critiek zou ik er zelf nog dingen tegen kunnen zeggen die denkelijk de meeste critici ontsnappen zouden. Maar de reden waarom met een zekere gerustheid ik het zend, is dat in tegenoverstelling van heel wat andere schilderijen het rustieke en een zeker leven er in zit. En dan, ofschoon ’t anders gedaan is, in een andere eeuw dan de oude Hollanders, Ostade b.v., toch is het ook uit het hart van ’t boerenleven en – oorspronkelijk.–
Als ik zie b.v. in het Salonnummer2 zooveel schilderijen die wat techniek aangaat als men wil onberispelijk zijn geteekend en geschilderd, dan vervelen veel daarvan me niet te min gruwelijk omdat ze me niets te voelen of te denken geven, omdat ze zonder een zekere hartstogtelijkheid blijkbaar zijn gemaakt. En iets hartstogtelijks is in wat ik U stuur – ik heb een grooten lust gehad om het te maken en het is met een zekere animo dat ik heb gewerkt.– Ik heb me niet verveeld – misschien zal het daarom ook anderen niet vervelen.– Omdat ik dat geloof stuur ik het.–
Hoe mooi ik echter in ’t Salon nummer l’alouette van Jules Breton3 vind – het schilderij van Roll,4 ook den Fantin Latour5– ook les Côtes de Cornouailles, Vernier,6 en enkele anderen nog – wees er gerust over – ik vind ze prachtig, ofschoon van andere blijkbaar zeer groote lappen ik gerust durf zeggen ik ze geweldig vervelend vind.
 1v:2
Het vrouwtje met de schop van L’Hermitte, wat leeft dat en wat is het echt: als door een boer die schilderen kan gedaan, het is meesterlijk.7 Als ik U was zou ik van de L’Hermittes exemplaren koopen om ze 10 jaar te bewaren.
Want het zijn meesterstukken die men zoodoende voor zijn 50 centimes krijgt.
Hoe is ’t toch mogelijk dat de illustraties niet beter zijn!
Lançon is dood hoorde ik.8 Jaren lang heb ik zijn werk gevolgd en nooit heeft iets van hem me verveeld.
Leven in ieder krabbeltje.
Als er zoo een sterft – uit dat zelfde ras als de Regameys en Renouard – Dan is het een verlies en ontstaat er een leege plaats.
Maar de teekeningen van Lançon zijn bewonderenswaardig geweest, zoo mannelijk en zoo breed.
Tissot heeft een expositie hoor ik – hebt ge dat gezien.9
Het ligt maar aan de mate leven en passie die een artist in zijn figuur weet te geven, als ’t maar goed leeft dan is een damesfiguur van Alfred Stevens b.v. of sommige Tissots ook wel degelijk prachtig. En de boeren van l’Hermitte, Millet zijn juist om het leven zoo mooi.
In welke rigting men ook werke – laat het Israels zijn, Herkomer, zooveel verschillende opvattingen – Als het gevoeld is en leeft dan is het goed ook.
 1v:3
Er zullen wel veel mooie schilderijen zijn, juist ook bij degenen die niet gereproduceerd zijn.
Maar als ik eens denk aan een Salon zoo van 70 of 74 om maar iets te noemen – me dunkt het peil was hooger en sedert is men – gezakt.
Als men de Albums Boetzel10 maar eens doorkijkt b.v.. En daar staan de grootste krachten niet in, Millet b.v. niet.
Het is me volstrekt niet te doen om de kwestie te opperen als wist ik ’t zelf precies.–
Integendeel – gij ziet zooveel Daubignys, Corots, Millets, Dupré, Israels, Herkomer, Breton &c.
En ik geen.– Maar iederen dag tegenwoordig denk ik er over dat de gamma van al die schilders lager staat dan het schijnt en dat ook die schilderijen welke helder schijnen als men ’t goed nagaat & vergelijkt veel lager staan dan de grijzen van Mauve zelfs.
Uitgezonderd juist de allermooiste Mauves – om er een paar te noemen, die oude van Post met die karavaan oude knollen.11
En zijn schilderij van den Salon van 2 jaar geleden, het in zee slepen van die pink.12
Ik hoor & zie zoo weinig of niets, dus ik ben niet in de gelegenheid aan de schilderijen zelf te toetsen en na te gaan wat er van die kwestie is.–
Doch zelf werkende en zoekende en met de natuur er bij nadenkende, laat zoo als ik al meer U schreef die kwestie me geen rust.
En niets zegt duidelijker wat ik bedoel, nergens vind ik zooveel grond in voor mijn vermoeden dan dat woord zoo juist Millets kleur en techniek latende voelen. Son paysan semble peint avec la terre meme qu’il ensemence.13
 1r:4
Mauve – als hij helder schildert – en de andere heldere Hollanders – van de goede kwaliteit – gebruiken geen andere kleurmenging dan de tegenwoordige Fransche of dan de oud Hollandsche school – n.l. een doodeenvoudig palet, doch hier in Holland gebruikt men meer wit dan Millet of Dupré of Daubigny of Corot. Als ge er naar aanleiding van schilderijen die ge zien mogt eens over wilt schrijven zou mij pleizier doen.
Ik lees daar net in een Graphic compte rendu van een tentoonstelling van 25 Teekeningen van Fred Walker. Walker is een jaar of 10 dood weet ge wel.14 Pinwell ook.– Terwijl ik over dit onderwerp schrijf denk ik ook aan hun werk en hoe verbazend knap zij zijn geweest. Hoe zij het waren die in Engeland ’t zelfde deden wat Maris, Israels, Mauve in Holland hebben bewerkstelligd, n.l. natuur hersteld in plaats van conventie, gevoel en impressie in plaats van akademische suf- en dofheden. Hoe zij de eerste toonisten waren. Maar ik herinner mij boeren op het land van Pinwell –15 the Harbour of refuge van Walker16 – waarvan men ook zou kunnen zeggen peints avec de la Terre. Ik zou meer schilderijen moeten zien om conclusies te kunnen maken – en ik vraag U alleen, weet gij hieromtrent iets. wijn bevat vanzelf natuurlijk vocht of waterdeelen – en er zal altijd wel water bij zijn uit den aard der zaak. Maar al te veel water er bij – en het wordt slap.– Het is mijn bewering evenmin dat men zonder wit of licht kan of zou moeten schilderen, evenmin als ik ooit beweren zou men wijn moest droogen. ’K zeg echter wel degelijk, men mag wel een beetje oppassen in onzen zoo reinen? en helderen? tijd, dat men niet al te veel water in den wijn, al te veel wit in den wijn van de kleur doe.– Opdat er vurigheid blijve en de effekten niet te tam worden en den boel verslappe.
 2r:5
Weet ge waar men in dit opzigt iets van zou kunnen leeren – Aan een schilderij van Leys, niet uit de eerste periode maar uit de tweede en derde periode van Leys.–17
Ik herinner me les patineurs uit de serie en la promenade sur les remparts.18
In beide schilderijen figuren in de sneeuw en beide schilderijen toch niet grijs, zóó licht als de tegenwoordige Hollanders sneeuw zouden schilderen. Dat schilderijtje van Millet dat gij mij eens genoemd hebt als type van een impressionistisch schij – is dat van de Luxembourg?–
Ik geloof dat menig Hollandsch landschap wit zou worden en kleurig toch vergeleken bij dien toon.– Hiervan houd ik me overtuigd – dat het grootendeels geschilderd is met rood, blaauw en geel, met misschien iets of wat maar waarschijnlijk niet veel wit. Ik heb het in geen 10 of 12 jaar gezien19 – doch hoe meer ik er over denk, zelf zoekende naar zekere effekten in de natuur, hoe minder ik geneigd word om te gelooven dat de echte fransche schilders zooveel wit gebruikten als tegenwoordig men in dreigt te vervallen.
Ik weet wel dat er van de modellen ook iets afhangt. Als ik denk aan de Scheveningster die aan Artz geregeld tot model dient, die ik me heel goed herinner, wel die is zoo blank, zoo helder als – sommige hoeren.–20 Dat is ook mooi om te schilderen, ja wel.–
Maar boeren of visschers op kleine dorpen en ver van stad – die zijn, waar men dan overigens ook kome, anders.– Zij doen denken aan de aarde, schijnen er soms uit gemodeleerd te wezen.
 2v:6
In de gedichten van Jules Breton herinner ik mij dat staat, en ik geloof juist in dat ’t welk hij aan Millet gededieerd heeft (een boertje dat naar huis gaat door de aardappelvelden s’avonds)

Par le crépuscule & le hâle
le paysan DEUX FOIS BRUNI.21

Maar dacht ge dat ik daarom van geen heldere schilderijen houd – waarachtig wel – ik ken een Bastien Lepage – een bruid die geheel blanc sur blanc is met een bruin gezigtje in ’t midden – prachtig22 – en hoeveel Hollandsche schilderijen met sneeuw mist en lucht – Prachtig.–
Ik wil alleen er maar op komen men mag doen al wat men wil, en b.v. Jaap Maris, die soms zeer helder is – den volgenden dag schildert hij een stadsgezigt bij nacht in de somberste gamma.–
Waar ik op wijs is vooral dat schilderijen als zekere oude Cabats b.v., zekere Duprés – al zijn zij misschien haast enkel met rood, blaauw en geel geschilderd, zonder veel wit, toch volstrekt mijns inziens niet onderdoen voor latere, grijzere concepties.

Tot zoover gisteren. Zooeven komt Uw brief met het ingeslotene, waarvoor hartelijk dank. Interessant vind ik wat ge schrijft over den Salon. Ik kan zien dat gij begrepen hebt waar ik ’t over had, van gebroken kleuren, oranje gebroken door blaauw en omgekeerd, aan wat ge zegt over Schij Besnard.23 Alleen, er zijn verschillende andere gammas ook.– Maar die van oranje tegen blaauw is logisch, zoo ook geel tegen lilas, zoo ook rood tegen groen.
De kist voor ’t schij staat klaar, ik stuur ’t dus plat en ’t is een ligt kistje, 1 of 2 dagen moet ’t echter nog droogen. Ik zend tevens nog een 10tal geschilderde studies.24 Vertel mij s.v.p. nog iets van Schij UHDE.25 ge weet Rembrandt schilderde hetzelfde in ’t groote schij van National Gallery.26
ik zit in verhuisrommel. Nogmaals dank voor het gezondene, met een handdruk.

b. à t.
Vincent

translation
 1r:1
My dear Theo,
I’m dropping you a quick line before I send off the little crate. I’m sending it carriage paid (Antwerp) (or right through if possible) to your address, rue de Laval.
If extra carriage has to be paid, it’s because they perhaps don’t do carriage paid all the way. But I didn’t want you to incur any expenses for it, since it might perhaps disappoint you.1
Should this be the case, then just look at it for a while.
Naturally I don’t know what Portier will say.
I could say things against it myself by way of criticism that would probably escape most critics. But the reason why I’m sending it with a certain confidence is that, in contrast to a great many other paintings, it has rusticity and a certain life in it. And then, although it’s done differently, in a different century from the old Dutchmen, Ostade, for instance, it’s nevertheless out of the heart of peasant life and — original.
When I see in the Salon issue,2 for instance, so many paintings which are impeccably drawn and painted in terms of technique, if one will, many of them bore me stiff all the same, because they don’t make me feel or think anything, because they’ve evidently been made without a certain passionateness. And there’s something passionate in what I’m sending you — I’ve had a great desire to make it, and it’s with a certain fervour that I worked on it. I wasn’t bored — so perhaps it won’t bore others. I’m sending it because I believe that.
How fine, though, I think Jules Breton’s The song of the lark3 in the Salon issue — the painting by Roll,4 also the Fantin-Latour5— also The Cornish coast, Vernier,6 and several others too — rest assured — I think they’re magnificent, although I can safely say that I find other apparently huge canvases dreadfully boring.  1v:2
The woman with the spade by Lhermitte, how it lives and how real it is: as if done by a peasant who can paint, it’s masterly.7 If I were you, I would buy copies of the Lhermittes in order to keep them for 10 years.
For they are masterpieces that one gets for 50 centimes this way.
How on earth is it that the illustrated magazines aren’t better!
I heard Lançon is dead.8 I’ve followed his work for years and nothing of his has ever bored me.
Life in every little scratch.
When someone like that dies — of the same breed as the Régameys and Renouard — then it’s a loss and leaves an empty place.
But Lançon’s drawings were admirable, so manly and so broad.
I hear Tissot has an exhibition — have you seen it?9
It all comes down to the degree of life and passion that an artist manages to put into his figure. So long as they really live, a figure of a lady by Alfred Stevens, say, or some Tissots are also really magnificent. And the peasants by Lhermitte, Millet, are so fine precisely because of the life.
Whichever school one may work in — be it Israëls, Herkomer, so many different views — if it’s felt and lives, then it’s good.  1v:3
There must be many fine paintings, among the very ones that were not reproduced.
But when I think about a Salon of 70 or 74, to give an example — it seems to me that the standard was higher, and since then people have — declined.
When one just looks through the Boetzel Albums,10 for instance. And the greatest powers aren’t even in it, Millet isn’t, for example.
It’s absolutely not my intention to raise the question as if I myself knew it all.
On the contrary — you see so many Daubignys, Corots, Millets, Dupré, Israëls, Herkomer, Breton &c.
And I none. But every day, at present, I think about it, that the spectrum of all those painters is lower than it seems, and that when one looks at them closely and compares, even those paintings than seem light are much lower than even Mauve’s greys.
With the exception, specifically, of the very finest Mauves — to mention a couple, the old one of Post’s with that caravan of old nags.11
And his painting at the Salon 2 years ago, dragging that pink into the sea.12
I hear and see so little, or nothing, so I’m not in a position to test this against the paintings themselves and see what they reveal about this question.
But working and seeking myself, and thinking about it in front of nature, as I’ve written to you before, this question won’t leave me in peace.
And nothing says more clearly what I mean, nowhere do I find so many grounds for my supposition, as that phrase which so accurately makes one feel Millet’s colour and technique. His peasant seems to have been painted with the very soil he sows.13  1r:4
Mauve — when he paints light — and the other light Dutchmen — of good quality — use a colour mix no different from the present French or the old Dutch school — that is, a dead simple palette, but here in Holland people use more white than Millet or Dupré or Daubigny or Corot. You’d be doing me a favour if you were to write sometimes about paintings you might see.
I just read a review in The Graphic of an exhibition of 25 drawings by Fred Walker.14 Walker’s been dead for about 10 years, you know. Pinwell too. While I’m writing about this subject I’m also thinking about their work, and how amazingly clever they were. How they were the ones who did the same in England as Maris, Israëls, Mauve accomplished in Holland, that is, restored nature over convention, feeling and impression over academic stuffiness and dullness. How they were the first tonists. But I remember peasants on the land by Pinwell15 — the Harbour of refuge by Walker16 — of which one could also say, painted with the Soil. I would have to see more paintings in order to be able to draw conclusions — and I’m just asking you, do you know anything about this? Wine, of course, contains moisture or water particles naturally — and there will always be water in it by the nature of the thing. But too much water in it — and it becomes weak. It’s by no means my assertion that one can or should paint without white or light, any more than I would ever assert that one should dry wine. I do definitely say, though, that one may well watch out a little in our so pure? and light? times that one doesn’t put too much water in the wine, too much white in the wine of colour. So that fieriness remains, and the effects don’t become too tame and weaken the whole thing.  2r:5
Do you know what people could learn something from in this regard? From a painting by Leys; not from Leys’s first period, but from the second and third periods.17
I remember The skaters and The walk on the ramparts from the series.18
In both paintings figures in the snow, and both paintings not grey at all, as light as the present Dutchmen would paint snow. That little painting by Millet that you once mentioned to me as the archetype of an Impressionist painting — is that in the Luxembourg?
All the same, I think that many a Dutch landscape would become white and colourful compared with that tone. I’m convinced of this — that it’s largely painted in red, blue and yellow, with perhaps a little or some but probably not much white. I haven’t seen it in 10 or 12 years19 — yet the more I think about it, searching for certain effects in nature myself, the less I’m inclined to believe that the real French painters used as much white as people are in danger of lapsing into nowadays.
I’m well aware that something also depends on the models. When I think of the Scheveningen woman who regularly serves Artz as a model, whom I remember very well, well she’s as fair, as light as — some whores.20 That’s good to paint, too, yes indeed.
But peasants or fishermen in small villages and far from the city — wherever one may go, they’re different. They remind one of the earth, sometimes appear to have been modelled out of it.  2v:6
I remember it says in Jules Breton’s poems, and I think in the very one he dedicated to Millet (a little peasant going home through the potato fields in the evening),

The peasant TWICE BROWNED
By the twilight and suntan.21

But if you thought that this means I don’t like any light paintings — I really do — I know a Bastien-Lepage — a bride who’s entirely white on white with a little brown face in the middle22 — magnificent — and any number of Dutch paintings with snow, mist and sky. Magnificent.
I’m just trying to say that one may do what one likes, and Jaap Maris, say, who is sometimes very light — the next day he paints a townscape at night in the most sombre spectrum.
What I’m pointing out above all is that paintings like certain old Cabats, say, certain Duprés — even though they may have been painted almost solely with red, blue and yellow, without much white, nevertheless, to my mind, are not inferior to later, greyer conceptions.

That was yesterday. Your letter with the enclosure just came, for which many thanks. I find what you say about the Salon interesting. I can see from what you say about the Besnard painting23 that you understood what I was talking about, about broken colours, orange broken by blue and vice versa. Only, there are other, different spectrums too. But that of orange against blue is logical, as is yellow against lilac, as is red against green.
The crate for the painting is ready, so I’m sending it flat and it’s a light little crate, however it still has to dry for 1 or 2 days. I’m also sending another 10 painted studies at the same time.24 Please tell me something more about the UHDE painting.25 You know Rembrandt painted the same thing in the large painting in the National Gallery.26
I’m in the middle of moving. Thanks again for what you sent, with a handshake.

Yours truly,
Vincent
notes
1. It was evidently possible to send a shipment like this to Paris cash on delivery.
2. See for this special issue of L’Illustration on the Salon 1885: letter 497, n. 13.
3. Jules Breton, Le chant de l’alouette (The song of the lark), in L’Illustration 85 (25 April 1885), cover. Ill. 5 . The painting The song of the lark dates from 1884 (The Art Institute of Chicago, Henry Field Memorial Collection).
4. This print after the painting by Alfred Roll, Le travail, chantier de Suresnes (Seine) – see letter 499, n. 1 – was published in the Salon issue of L’Illustration 85 (25 April 1885), p. 292. Ill. 2139 .
5. Henri Fantin-Latour, Autour du piano (Around the piano) 1885 (Paris, Musée d’Orsay), in L’Illustration 85 (25 April 1885), p. 309. Ill. 830 .
6. Emile Louis Vernier, Grande marée d’octobre en Cornwall (Angleterre) (October spring tide in Cornwall (England)), in L’Illustration 85 (25 April 1885), p. 289, no. 10. Ill. 1405 .
7. See for Léon Augustin Lhermitte, Hirondelles ou le jardinage : letter 496, n. 4.
8. Auguste André Lançon died in Paris on 14 April 1885.
9. The Exposition J.-J. Tissot: Quinze tableaux sur la femme à Paris ran from 19 April to 15 June 1885 in Galerie Sedelmeyer in Paris. See Wentworth 1984, p. 205.
10. Ernest Philippe Boetzel had published albums containing engravings of the best works at the Salon; cf. letter 234, n. 16.
11. Anton Mauve’s Jaagpaarden langs de Rijnoever (Tow-horses on the bank of the Rhine) (private collection). Ill. 238 . At that time it belonged to the Hague collector F.H.M. Post; for him see letter 14, n. 10.
12. Fishing boat on the beach was shown at the Salon in 1882 (see letter 194, n. 5). Anton Mauve did not submit any work in 1883.
13. Van Gogh derived this observation from Sensier, La vie et l’oeuvre de J.F. Millet: see letter 495, n. 9.
14. There had been an anonymous review of this exhibition, held in ‘Mr. Robert Dunthorne’s Gallery’ in Vigo Street, London, in The Graphic 31 (14 March 1885), p. 263. It says there that there were not twenty-five but ‘nearly fifty water-colours, drawings and sketches’ by Frederick Walker. Cf. also J. Comyns Carr, Frederick Walker. An essay. To which is appended a catalogue of a loan collection of water-colour drawings by that painter. [London] 1885. Walker had indeed died in 1875.
15. Van Gogh may have been referring here to a print after Pinwell’s drawing The last load. This had been shown at the Water-colour Society in London, Winter 1869-1870 (London, Witt Library). Ill. 1217 .
16. See for Frederick Walker, The harbour of refuge : letter 304, n. 16.
17. Van Gogh may have based his breakdown of the periods in Leys’s work on the article ‘Artistes contemporains. M. Henri Leys’ by Mantz that he had read. Mantz discusses Leys’s ‘première manière’ (early manner), his development into a prominent artist and the highlights of his oeuvre. He describes the ‘période d’incubation’ (incubation period) as uncertain and not very original, but is full of praise for the later paintings and decorations. See Mantz 1866.
18. See for these two works, Crossing the bridge and Merry Company by Leys letter 354, n. 3.
19. Millet’s Church at Gréville, which Van Gogh had seen in the Musée du Luxembourg in 1875; see letter 36, n. 9.
20. This model for the Hague painter Artz must have been the talk of the town; she was referred to in similar terms in letter 203.
21. Opening line of the sixth verse of the poem ‘Le retour des champs’ (à François Millet) by Jules Breton. See Breton 1875, pp. 51-53. Van Gogh had copied out the whole poem for Anthon van Rappard in letter 435.
22. Jules Bastien-Lepage, La petite communiante (The little communicant) (Tournai, Musée des Beaux-Arts). Ill. 2140 . This picture hung at the Salon of 1875, which Van Gogh went to see (see letter 34). Catholics used the term ‘little bride’ to describe a girl taking her first communion.
23. Paul Albert Besnard exhibited two works at the Salon: Paris and Portrait de Mme G.[eorges Duruy]. See F-G. Dumas, Catalogue illustré du Salon. Paris 1885, cat. nos. 243-244.
24. For the shipment, see letter 501, n. 1.
25. Friedrich (Fritz) Karl Hermann von Uhde, Suffer the little children to come unto me, 1884 (Leipzig, Museum der bildenden Künste). Ill. 2141 . Theo later sent a reproduction of it: see letter 510.
26. Van Gogh was referring to Christ blessing the children, 1652-1653 (London, The National Gallery), at that time still thought to be by Rembrandt, but now attributed to Nicolaes Maes. Ill. 2142 . The work measures 206 x 154 cm.